In het Nieuw Israëlitisch Weekblad werd op 11 september 1987 een kleine advertentie geplaatst. 'Ik zoek een foto van mijn moeder RIKA HALBERSTADT...' Deze oproep werd door haar zoon Franklin Halberstadt geplaatst, die voluit Franklin Winston Halberstadt heette. Franklin zag midden in de oorlog, op 19 november 1941, het levenslicht en was een buitenechtelijk kind. Rika had een relatie met een getrouwde man, van wie zij de naam nooit heeft willen prijsgeven. Waarschijnlijk besloot deze man, tegen haar verwachting in, zijn gezin niet te verlaten.
Rika werkte op dat moment als naaister bij de firma Jansen & Neumann, na eerder bij de firma De Vries en Suzan werkzaam te zijn geweest. Beide werkgevers waren zeer tevreden over haar. Drie maanden voor de geboorte van Franklin verliet Rika haar ouderlijke woning, waar zij samen met haar moeder woonde, die al sinds 1925 weduwe was. Haar moeder zou niet meer met de verzorging kunnen helpen, hetgeen noodzakelijk zou zijn omdat Rika full time werkte. Ze ging tijdelijk bij haar zus Vrouwtje in de Lepelkruisstraat wonen, die met Jozef Fransman was getrouwd. Zij hadden drie dochters: Roza, Hendrika en Anna. Nog voor de geboorte van Franklin, trok Rika in bij haar vriendin Hendrietta Metzelaar-van Coevorden. Zij nam de verzorging van Franklin na zijn geboorte volledig waar, hetgeen haar behoorlijk zwaar viel. Rika bekommerde zich weinig om haar baby en deed ook steeds moeilijk over de kosten. Toen de adoptie met kandidaat-pleegouders in Assen afketste, wilde Hendrietta de baby niet langer tot haar last hebben.
Rika besloot toen om Franklin onder te brengen in 'Tehuis Annette', gevestigd aan de Alberdingk Thymstraat 36-40. Bij haar familie kon ze niet met de baby terecht. Franklin werd daar in maart 1942, als vier maanden oude baby geplaatst, en Rika ging weer bij haar moeder wonen. Franklin is relatief kort in dit tehuis geweest. In mei 1942 gaf Rika namelijk aan dat zij Franklin aan de familie van Amerongen wilde afstaan. Zij meende niet zelf voor hem te kunnen zorgen en verwachtte ook geen spijt van haar keuze te krijgen. Er kwam een positief advies en zo werd Franklin door Esther van Amerongen-Veffer naar de Trompenburgstraat meegenomen. Andries van Amerongen was slager, ze hadden geen kinderen en wilden Franklin graag officieel adopteren, hetgeen ook is gebeurd. Vanaf dat moment ging baby Franklin door het leven als Eddy van Amerongen en ze lieten Franklin besnijden, vastbesloten om hem een Joodse opvoeding te geven, hoewel Andries alleen een Joodse vader had.
Heel lang hebben ze niet voor Franklin kunnen zorgen, aangezien Andries al in januari 1943 naar Vught werd gebracht. Hij werd op maandavond 2 november om een onbekende reden op last van het Bureau Joodsche Zaken van huis gehaald. De volgende dag werd hij opgehaald en is waarschijnlijk nooit meer thuisgekomen. Hij werd als strafgeval naar kamp Amersfoort gebracht en de slagerij werd gesloten. Andries werd in januari 1943 naar kamp Vught overgebracht en kreeg daar gevangenennummer 54; hij was een van de eerste nieuwe bewoners van dit kamp. Esther moest ondertussen een oplossing voor Franklin zien te vinden. Zeker omdat het aantal razzia’s zienderogen toenam. Ze was goed bevriend met het echtpaar Eppe Müller en Christina Müller-van Helst, die in de Karel du Jardinstraat woonden. Zij waren van katholieken huize en hadden dochter Marja van 20 jaar, die een paar keer een pakket voor Andries naar Vught heeft gebracht.
Eppe was kelner van beroep en zijn inkomen bestond hoofdzakelijk uit fooien. Hij deed het nodige illegale werk en op een zolderkamer verborgen ze de Joodse onderduiker Sal Hamburger. Eppe en Christina namen Franklin in het voorjaar van 1943 in huis. Niet lang daarna werd Esther van Amerongen-Veffer opgepakt, op 25 mei 1943 in Westerbork ingeschreven en ruim een week later in Sobibor vermoord. Andries kwam een jaar later in Westerbork terecht en werd naar Bergen-Belsen gedeporteerd. Het feit dat Andries zolang in de Duitse gevangenismolen in Nederland heeft gezeten, zal te maken hebben gehad met het feit dat hij alleen een Joodse vader had. Op de kaarten van de Joodse Raad staat overigens bij zowel Esther als Andries een ‘O’ genoteerd, een mogelijke aanwijzing dat ze allebei ook ondergedoken hebben gezeten.
Al in juli 1942 kreeg Rika als een van de eersten een oproep om naar Westerbork te gaan, maar wist daar onderuit te komen. Waarschijnlijk vanwege haar werkzaamheden als naaister. In mei 1943 werd ze alsnog naar Vught gebracht, waar ze als handwerkster werd ingezet. De kans is groot dat zij daar Andries nog heeft gesproken. Ze had niet het geluk om bij het Philips-Kommando te worden geplaatst en werd op 11 september naar Westerbork overgebracht. Op 14 september 1943 werd Rika naar Auschwitz gedeporteerd, waar ze gelijk na aankomst is vermoord. Op zich bijzonder gezien haar jonge leeftijd, maar wellicht was ze op dat moment te ziek of ernstig verzwakt.
Kleine Franklin was niet helemaal veilig bij de Müllers. Op een ochtend in september 1943 viel de ‘Sicherheitsdienst’ met veel geweld de woning binnen. Waarschijnlijk was dit al de tweede keer en dit keer werd geconstateerd dat Franklin besneden was. Eppe en Franklin werden naar de Euterpestraat meegenomen, Eppe werd verhoord en Franklin ging naar de Crèche. Ze keerden ’s avonds weer terug, nadat was vastgesteld dat Franklin ‘slechts’ twee Joodse grootouders had. Zo werd het zwijgen van Rika Halberstadt, over de biologische vader van Franklin, feitelijk zijn redding. Sal Hamburger werd na de inval naar een ander adres gebracht.
Andries van Amerongen keerde terug uit Bergen-Belsen. Hij pakte de draad weer op en woonde na de oorlog samen met Rebecca Ensel, die hij in het concentratiekamp had leren kennen. Zij werd pas eind juni 1944 gearresteerd. Ze zouden in 1950 trouwen, nadat de overlijdensakte van zijn eerste vrouw Esther was geregeld. Dit huwelijk hield ruim acht jaar stand. Andries zette een groothandel in textiel van de familie voort en was voornemens om Franklin (of Eddy) weer terug te nemen. Uiteindelijk besloot hij om Franklin in het gezin Müller te laten en werd hij in 1947 officieel toeziend voogd. Vanaf dat moment ging Franklin als Eddy Müller door het leven en verwaterde het contact met Andries.
Toen hij zeven was, kwam Franklin erachter dat de Müllers niet zijn biologische ouders waren en op zijn twaalfde jaar kreeg hij te horen dat hij een Joodse weesjongen was. Hij ging er toen vanuit dat zijn beide ouders waren gedeporteerd, om er pas veel later achter te komen, dat zijn vader verder helemaal nooit in beeld is geweest. Franklin was al in de veertig toen hij nadrukkelijk op zoek ging naar zijn herkomst, op zoek naar zijn joodse familie. Hij kreeg in 1982 het dossier van het Centraal Bureau voor Maatschappelijk Hulpbetoon uit 1941 boven tafel en leerde zo hoe hij de oorlog was doorgekomen. Nu dit verhaal voor hem duidelijk was geworden, in combinatie met de mondelinge overlevering van zijn adoptiezuster Marja, ging Franklin naarstig op zoek naar een foto van zijn moeder en plaatse hij uiteindelijk de kleine oproep.
Hoeveel reacties zijn advertentie opleverde is niet bekend. Vast staat dat er twee waardevolle reacties kwamen. Eén reactie kwam van de bekende bokser Ben Bril, die in Utrecht werkte en woonde. Hij kende Anna Halberstadt die met Abraham Beesemer getrouwd was. En Ben kon zich herinneren dat Anna een zus had die Rika heette. Franklin zocht Ben op en kwam zo in het bezit van een foto van zijn oom en tante. Een grote groepsfoto van een gezelschap dat in 1936 naar Berlijn vertrok om te boksen tegen Macabbi en waar Ben zelf ook op staat. Eerder had Franklin al foto’s gevonden van Vrouwtje Halberstadt en haar man Jozef Fransman op marktkaarten in het Stadsarchief Amsterdam.
De tweede reactie (b)leek nog waardevoller. Franklin werd nog dezelfde dag door Mietje Wijman-Bosboom aangeschreven, met de vraag of Rika lid van de toneelvereniging 'Kunst na arbeid' was geweest, waar zij zelf ook lid van was geweest, samen met haar toenmalige echtgenoot Jakobus Walvisch. Ze refereerde daarbij aan de Lepelstraat, waar Franklins moeder inderdaad, tot het moment dat zij haar ouderlijk huis verliet, had gewoond. Zij gaf aan dat er meerdere Halberstadt-familieleden lid waren geweest en dat zij veel foto's in haar bezit had, ook een foto van Rika. Zo kwam Winston in het bezit van een groepsfoto van het toneelgezelschap, met daarop zijn moeder, en was voor hem de cirkel rond. Hij schonk een reproductie aan het Stadsarchief Amsterdam, al uitte Mietje later wat twijfel of ze het zich wel goed herinnerde. Toch mogen we ervanuit gaan dat zij het bij het rechte eind had, aangezien ze nagenoeg alle andere ‘toneelspelers’ ook goed wist te duiden.
Na de oorlog werd Franklin tot zijn eenentwintigste door de instanties gevolgd en vroeg hij zijn hele dossier later op, waarin zelfs twee potentiële vaders werden genoemd: Van der Kar en Verdoner, die allebei niet terugkeerden. Uit het dossier komt een beeld naar voren dat hij veel moeite heeft gehad om zijn toekomst vorm te geven. Franklin ontwikkelde een moeizame relatie met zijn pleegouders. Het grote leeftijdsverschil speelde hierin een rol. Op zijn zestiende ging hij voor een korte periode naar de Rudelsheimstichting in Laren en hij wilde daar als Eddy Halberstadt geïntroduceerd worden. Daarna kwam hij onder de vleugels van ‘Le-Ezrath-Ha-Jeled’ (Het kind ter hulpe) in het Joodse Jongensweeshuis in de Emmalaan in Amsterdam terecht. Van daaruit betrok hij een kamer in het Amsterdamsch Tehuis voor Arbeiders, om weer voor even terug te keren bij zijn pleegouders. Hij zocht ook nadrukkelijk toenadering tot het Jodendom en werd onder andere lid van een Joods mannenkoor, waarmee hij op zijn negentiende een indrukwekkende reis naar Israël maakte. Het gaat te ver om hier zijn hele doopsel te lichten. Hij slaagde niet als banketbakker, ging op kantoor werken waar hij kaligrafie ontdekte, werd opgeleid tot etaleur bij de Bijenkorf en uiteindelijk decorontwerper- en bouwer voor het toneel. Zo belandde hij, net als zijn moeder, in de toneelwereld. Franklin was tevens een groot liefhebber van opera, maakte maskers en kon prachtig tekenen, kunstzinnig als hij was. Hij had ook van zichzelf een prachtig handschrift.
Franklin bleef zijn hele leven naar zijn naaste familie zoeken, maar vond niemand. Hij werd eind jaren tachtig door Nini Joachimstahl nog uitgebreid met zijn stamboom geholpen. Hij benaderde meerdere verre familieleden, op zoek naar informatie over zijn moeder. Zijn pleegmoeder werd op zijn eenentwintigste verjaardag begraven en op dat moment had hij geen contact meer met zijn pleegouders. Hij was voornemens om het contact met zijn pleegvader weer te herstellen. Ondanks zijn moeizame relatie met zijn pleegouders, lukte het wel om met zijn pleegzus Marja contact te blijven houden.
Pas in de nadagen van zijn leven kwam hij te weten dat een Halberstadt-nichtje de oorlog had overleefd. Rachel Halberstadt was één van de vijftig onbekende kinderen van Westerbork, die de oorlog miraculeus overleefde. Toen Franklin dit ter ore kwam, was hij al te ziek om dit op te kunnen volgen. En ook Rachel was helaas niet meer aanspreekbaar en heeft nooit geweten van het bestaan van haar volle neef. Of wisten zij dit toch al eerder? Zo kwam Franklin van Jokos-afrekeningen uit de jaren vijftig en zestig in het bezit en op één afrekening staat ook Rachel als erfgename vermeld. De afhandeling voor Franklin werd nog door zijn voogd Eppe Müller verzorgd en lijkt in die periode niet met hem te zijn gedeeld. De vier jaar oudere Rachel was al voor de wet volwassen toen zij de afrekening onder ogen moet hebben gekregen.
Franklin Winston Halberstadt overleed in 2020 en zijn nicht Rachel Halberstadt volgde nog geen jaar later.