Verhaal

Méér over het transport van 8 Februari 1944 Westerbork -> Auschwitz

Uit de Rode Kruis publicatie Auschwitz V van December 1953.

Inleiding

De publicatie  Auschwitz V,  gaat het over de transporten uit 1944. Er waren in deze periode relatief iets minder transporten, “slechts 8”,  en relatief iets meer gedetineerden werden tewerkgesteld. Het eerste transport naar Auschwitz vertrok vanuit Westerbork op 25 Januari 1944 en het laatste transport vertrok op 3 September 1944 naar Auschwitz. Daarnaast vertrok er vanuit Vught op 3 Juni 1944 een transport naar Auschwitz met de Philipsgroep. Overigens gingen er in deze periode ook directe transporten naar Bergen-Belsen, Ravensbrück, Buchenwald en Theresienstadt. 

Uit Hoofdstuk II – sub 2 / Transport van 8 Februari 1944  blz. 16 t/m 20

De samenstelling van het transport van 8 Februari 1944 was als volgt: 221 kinderen tot 15 jaar; 222 mannen van 15 tot 50 jaar; 117 vrouwen van 15 tot 40 jaar; 118 mannen boven de 50 jaar en 337 vrouwen boven de 40 jaar. Er waren 30 overlevenden, 15 mannen en 15 vrouwen.

A): Zieken (mannen en vrouwen)

Bij dit transport van totaal 1015 gedeporteerden, waren 268 zieken, die in afzonderlijke wagons zijn vervoerd en, behoudens enige bekende uitzonderingen, terstond zijn vergast. Hun namen staan op de transportlijst afzonderlijk vermeld.

B): Mannen

Uit aantekeningen in het Nummerboek van Auschwitz over de bestemming van de gedeporteerden alsmede van de gereconstrueerde serie matricule nummers van 173.502 (A) t/m 173.648 (W) valt op te maken dat zo’n 150 mannen de selectie bij aankomst hebben overleefd. Het aantal mannen van 15 – 50 jaar bedraagt 222, onder wie 40 zieken; die vallen onder de sub. A hierboven bedoelde categorie. Er waren dus 182 gezonde mannen in deze leeftijdsgroep, 32 meer dan het aantal gematriculeerden (150).

Hierin ligt een aanwijzing, dat bij de selectie een lagere leeftijdsgrens heeft gegolden, hetgeen bevestiging zou vinden in de verklaringen van twee overlevenden, die zelfs spreken over grenzen resp. van 18-35 en 18-40 jaar.  Een andere overlevende vermeldt trouwens dat de grens heeft gelegen tot 50 jaar. De waarheid zal in het midden gelegen hebben. Tot ±150 gematriculeerden komt men ten naaste bij, indien de selectiegrens wordt gesteld op 16-45 jaar, in welke leeftijdsgroep het aantal gezonde mannen 157 bedraagt.

Bij gematriculeerden is trouwens géén man gevonden ouder dan 45 jaar, wat overigens weinig zegt, omdat slechts zeer weinig namen zijn teruggevonden; de jongste gematriculeerde was 24 jaar oud. Op grond van alle overwegingen moet het aannemen van de leeftijdsgrenzen der tewerkgestelden op 16-45 jaar, het enige aanvaardbare uitgangspunt worden geacht.

Doordat slechts zeer enkele mannen van dit transport zijn afgevoerd naar Monowitz, en de administratie van dit kamp de enige is, waarvan belangrijke gedeelten bewaard gebleven zijn, die voor behandeling van transporten uit de hier besproken periode van nut zijn, terwijl ook geen “Fragebogen” zijn aangetroffen,  is van de lotgevallen van de meeste gedeporteerden zeer weinig bekend.

Uit getuigenverklaringen zijn een aantal namen en sterfdata tevoorschijn gekomen, zodat er na aftrek tevens van het aantal van 15 overlevenden ±100 vermisten overblijven, omtrent wier uiteindelijk lot een nadere conclusie moet worden getrokken. Verder staat vast, dat alle geselecteerde mannen ongeveer vier weken in “quarantaine” zijn gehouden, gedurende welke tijd slechts 2 mannen zijn overleden.

Volgens het Nummerboek zijn de meeste mannen in Auschwitz en Birkenau gebleven. Kleine groepjes zijn afgevoerd naar sub-kampen van Auschwitz, bij Jaworzno en Hubertushütte, en één man naar Brobek.Tenslotte is een aantal “überstellt”, wat zou moeten betekenen dat de betrokkenen zijn afgevoerd naar een kamp buiten het Auschwitz-complex (alhoewel dit, gelijk boven het transport van 25 Januari 1944 is opgemerkt, niet altijd uitkomt). Overigens is niet bekend waar deze “überstellten” zijn gebracht.

Een paar medici en enkele verplegers zijn in Mei 1944 meegegaan met een transport Hongaren naar Wüstegiersdorf (ressort Gross-Rosen), terwijl volgens een getuigenverklaring enkele mannen in Augustus 1944 zouden zijn afgevoerd naar Oranienburg (echter vermoedelijk het transport van 3 Juli 1944 naar Schwarzheide).

Van de afgevoerden zijn de namen en sterfdata vast te stellen aan de hand van de conclusies in deel VI van deze publicaties. Ten aanzien van het lot van de vermisten valt, in aanmerking genomen dat de levensomstandigheden der gedeporteerden praktisch niet waren veranderd, geen andere conclusie te trekken dan dat ook voor hen de geschatte levensduur geldt van 4 à 5 maanden na aankomst in Auschwitz.

Met inachtneming van de bovenbedoelde quarantaineperiode van vier weken, ware derhalve te concluderen dat, tenzij anders bekend is, de mannen die op 11 Februari 1944 de 16-jarige leeftijd hadden bereikt, maar nog geen 46 jaar waren, zijn overleden na 10 Maart 1944, doch uiterlijk 30 Juni 1944, en dat de overigen terstond bij aankomst zijn vergast.

C): Vrouwen

Voor de vrouwen van dit transport heeft de selectiegrens hoger gelegen dan bij de vrouwen van het transport van 25 Januari 1944. De bekende matricule serie loopt van 75.215(B) t/m 75.281(W), zodat meer dan 67 vrouwen de selectie moeten hebben overleefd. Er waren in totaal 117 vrouwen van 15 tot 40 jaar, onder wie 37 zieken, die vallen onder sub A bedoelde categorie.

In de genoemde leeftijdsgroep kunnen dus ±80 gezonde vrouwen gespaard zijn gebleven. Wordt in aanmerking genomen dat nog enkele nummers vóór de B en nà de W, dan klopt dit aantal tamelijk wel met het aantal gematriculeerden. De selectiegrens zal derhalve ongeveer gelegen hebben bij 15-40 jaar, hetgeen door getuigenverklaringen wordt bevestigd.

Evenmin echter als bij het transport van 25 Januari 1944 is er bij het onderhavige transport aanleiding de (vermoedelijke) lijst der tewerkgestelde vrouwen samen te stellen op basis van een leeftijdsgrens. Niet alleen kan die lijst aan de hand van getuigenverklaringen grotendeels nominatief worden opgemaakt, doch tevens kan van de meeste der betrokkenen het tijdstip van overlijden aan de hand van die verklaringen of ander documentatiemateriaal individueel worden bepaald.

Maximaal zijn er 20 à 25 vrouwen als “vermist” aan te merken. Bij gebrek aan verdere gegevens ware voor deze vrouwen dezelfde uiterste sterfdatum aan te nemen als voor de “vermiste” mannen van dit transport, dus 30 Juni 1944.

Daarbij ware er rekening mee te houden dat, gelijk blijkt uit getuigenverklaringen, de gespaard gebleven vrouwen, in verband met het uitbreken van een tyfusepidemie gedurende een aantal (sommige spreken van 6) weken in “quarantaine” zijn gehouden, in welke tijd 3 vrouwen zijn overleden (De tyfus heerste niet in het quarantaine-blok).

Volgens één der overlevenden heeft deze “quarantaine” geduurd tot na de Joodse Pasen (die in 1944 op 8 April begon), terwijl volgens een ander de exacte einddatum was 13 April 1944. In verband hiermee ware deze datum aan te nemen als begindatum van de periode, waarin het overlijden kan hebben plaatsgehad.

Aangetekend wordt nog, dat onder de vrouwen, wier lot individueel kon worden vastgesteld, er enkelen waren, die omstreeks Mei 1944 als verpleegster zijn afgevoerd naar Gross-Rosen en enkele anderen in November en December 1944 naar Bergen Belsen. De betrokkenen vallen voor zover nodig  onder de conclusies in Deel VI van deze publicaties.

Bron website “oorlog in Nijmegen”/Publicatie Auschwitz deel V door het Rode Kruis van December 1953, Hoofdstuk 2 – blz. 16 t/m 20, Transport vanuit Westerbork 8 Februari 1944.

Alle rechten voorbehouden