Een specialiteit van de Hollandia-Kattenburg waren de waterdichte regenjassen die gemaakt werden van stof waar een laagje rubber ('gummi') op aan was gebracht. Voor en ook na de Tweede Wereldoorlog behoorde Hollandia-Kattenburg tot de grootste en meest moderne confectiefabrieken van Europa.
Economisch vrijgestelden
In 1940 werkten er 740 mensen bij Hollandia-Kattenburg, een groot deel van het personeel was joods. Om te voorkomen dat het bedrijf aangemeld moest worden bij de Duitse bezetter (waarna het onteigend kon worden) traden de joodse directeuren in november 1940 af. Hun taken werden over genomen door niet-joodse bestuurders. Het bedrijf werd wel onder een Verwalter geplaatst. Omdat Hollandia-Kattenburg veel opdrachten kreeg van de Duitse Wehrmacht, waren de Hollandia-Kattenburg medewerkers zogenaamde Rüstungsjuden, die voorlopig vrijgesteld waren van deportatie. Die vrijstelling gold ook voor hun partners en kinderen.
Het grote aantal economisch vrijgestelden was Rauter een doorn in het oog, vooral toen in het najaar van 1942 bleek dat het aantal joodse gedeporteerden lager was dan vanuit Berlijn was opgedragen. In oktober zag hij een kans de groep Rüstungsjuden van Hollandia-Kattenburg zo verdacht te maken dat zij ondanks hun vrijstelling toch opgepakt werden en met hun gezinnen werden gedeporteerd.
Een zogenaamde sabotagegroep
De verdenking was gebaseerd op de volgende gebeurtenissen. Op 17 oktober 1942 werd Sally Dormits gearresteerd. Hij was de joodse leider van een communistisch georiënteerde verzetsgroep, de Nederlandse Volksmilitie. In de cel pleegde hij zelfmoord om niemand te verraden, maar in zijn huis vond de politie lijsten met namen en adressen van leden de verzetsgroep, die prompt allemaal werden opgepakt. In een notitieboekje van Sally Dormits stond ook de naam van het niet-joodse meisje Martha Korthagen. Zij had korte tijd bij Hollandia-Kattenburg gewerkt tot ze in mei 1941 werd ontslagen. Ook Martha Korthagen werd opgepakt en tijdens een verhoor in de Scheveningse strafgevangenis heeft zij verteld dat een grote groep joodse arbeiders van Hollandia-Kattenburg bij communistische sabotagedaden betrokken was. In hoeverre zij tijdens het verhoor bedreigd werd, of woorden in de mond gelegd kreeg, weten we niet.
Op 11 november 1942 verschenen overvalwagens van de Grüne Polizei bij de fabriek van Hollandia-Kattenburg. Het joodse personeel werd van het niet-joodse personeel gescheiden, de laatsten werden naar huis gestuurd, de eersten werden in de overvalwagens naar het hoofdkantoor van de SD vervoerd. Daar wees Martha Korthagen (onzichtbaar voor haar oud-collega's) de mannen en vrouwen aan die zogenaamd bij de sabotagedaden betrokken waren geweest. Van de ruim 360 joodse personeelsleden wees zij er 130 als saboteurs aan. De overigen gingen direct naar Westerbork. De 130 'saboteurs' gingen naar de strafgevangenis in Scheveningen.
Scheveningen - Westerbork - Auschwitz
In de strafgevangenis werden de 130 'saboteurs' zo mishandeld dat een deel van hen bekende. Het allergrootste deel werd op 25 november op transport gesteld naar Westerbork waar ze in een strafbarak terecht kwamen. Alle gezinsleden van de joodse werknemers waren inmiddels ook opgepakt en naar Westerbork getransporteerd. Uiteindelijk werden er vijf Hollandia-Kattenburg medewerkers voor het Duitse gerecht geleid. Twee van hen werden gefusilleerd, de overige drie gingen naar Westerbork en daarvandaan naar Auschwitz en verschillende werkkampen. Van alle gedeporteerde Hollandia Kattenburgers en hun gezinsleden (in het totaal ging het om ruim 820 mensen) hebben er acht de kampen overleefd.
Hoewel het gehele personeel van Hollandia-Kattenburg het werk had neergelegd tijdens de februaristaking en er een aantal mensen werkte met communistische sympathieën, is het hoogst onwaarschijnlijk dat er personeelsleden van Hollandia-Kattenburg tot een sabotage groep hadden behoord. Geen van hen stond op de lijsten van Sally Dormits en geen van hen dook onder toen hij gepakt was. Waarom Martha Korthagen tot haar beschuldigingen overging weten we niet. Na de oorlog is zij door het Bijzonder Gerechtshof veroordeeld.
Herdenken
Alle namen van de slachtoffers van de Hollandia-Kattenburg staan vermeld op een gedenksteen die aanvankelijk in de hal van de fabriek hing, maar nu is aangebracht op een monument op het IJ-plein in Amsterdam-Noord. Elk jaar wordt daar op 11 november een herdenking gehouden.
Van alle slachtoffers is een foto opgenomen in het 'Boek der Tranen', dat is ondergebracht bij het Joods Historisch Museum. Met toestemming van het 11 November Comité Hollandia-Kattenburg zijn de foto's gescand en in het Digitaal Monument opgenomen.
Verder lezen:
Annemieke van Bockxmeer, 'De ramp bij Hollandia-Kattenburg', in: Het Parool 7 november 1992, 21-22.
L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel VI eerste helft juli '42-mei '43 ('s-Gravenhage 1975) , 284-285.
Voor een interview met de dochter van een omgebrachte Hollandia-Kattenburg medewerker zie:
www.oorlogsgetuigen.nl