Verhaal

Jack Eljon was ondergedoken in Hommerts Koevorderhuis 6

Deze bijdrage is toegevoegd via AndereAchterhuizen.nl, waar verhalen van Joodse onderduikers in kaart worden gebracht.

In de zomer van 1944 kwam Jack bij de familie Langeraap op de boerderij, die hem liefdevol opnamen. Er zaten nog twee Joodse onderduikers. De familie Langeraap had vijf kinderen en in de periode dat Jack daar was werd er nog een zesde geboren. Jack ging er gewoon naar school en leerde Fries praten. Voor noodgevallen was er een schuilplaats voor hem gemaakt.

Eén keer vond er die winter een huiszoeking plaats, het was begin ’45. Tussen het schuin aflopende dak en de vloer was een plank getimmerd waar een kleine ruimte achter zat, niet veel groter dan een dakgoot. Het was een soort kruipruimte, een jongen als ik paste er nog net in. Tussen de kieren van het beschot door zag ik de laarzen voorbijkomen. Ik hield mijn adem in, maar ze zouden mij niet vinden, dat wist ik, het was ondenkbaar dat iemand tussen dat beschot zou passen.

Ook de andere onderduikers die op het moment van de overval op het land zijn werden niet gepakt. Toen Friesland eind april bevrijd werd moest de familie weten hoe ‘Henkie Mulder’ echt heette zodat er uitgezocht kon worden of zijn vader of moeder nog leefde, maar Jack wilde zijn naam niet zeggen. Dat had hij zijn tante beloofd.

Ze hebben me gesmeekt, ze hebben me geslagen, ze hebben van alles geprobeerd om me mijn naam te laten zeggen. ‘Ik weet het niet,’ hield ik vol. ‘Ik weet niet meer hoe ik heet.’ Maar in mijzelf zei ik: ‘Ik heet Jacky Eljon, dat weet ik best.’

Jack’s moeder zat op dat moment in Westerbork. Er werden daar lijsten opgehangen met namen van kinderen die weer waren ‘opgedoken’. Jack’s naam stond daar dus niet bij. Jack werd door een mevrouw van het Rode Kruis meegenomen naar Sneek waar een aantal vrouwen aanwezig waren die hun kind zochten. Jack moest kijken of zijn moeder erbij zat.

//Verderop zaten op een rij twintig kaalgeknipte vrouwen. Ik zag haar meteen, maar ik mocht niet naar haar toe, ik moest bij nummer 1 beginnen. Zo liep ik langs al die vrouwen met stekeltjes. Allemaal wilden ze me wel hebben, want allemaal waren ze kinderen kwijtgeraakt. Aan het einde van de rij, op de zeventiende plaats, zat mijn moeder. Ik sprong bij haar op schoot. Eindelijk, na vier jaar had ik haar weer bij mij.
Nooit heb ik me meer zo één met haar gevoeld als in dat lokaal in Sneek.//

Ook Jack’s vader bleek de oorlog overleefd te hebben. Na een kort verblijf in Westerbork keerde het gezin terug naar Amsterdam.

Naderhand is alles misgelopen. Ik kon het mijn ouders niet vergeven dat ze mij aan vreemden hadden meegegeven. Dat doe je niet. Ik heb ze erom vervloekt. Het gevoel dat ze mij in de steek hebben gelaten, is nooit weggeëbd. Een kind van vier jaar kan onmogelijk begrijpen dat je het voor zijn eigen bestwil laat onderduiken. Zelf zou ik mijn kinderen ook nooit alleen laten onderduiken, nooit aan vreemden meegeven.