“S C H I M M E N S P E L” ©
“ Gathering Clouds”
door
Tswi J. Herschel
Hoewel het voorjaar dichterbij komt blijft het koud en guur. Het is eind april en de kille natheid van de laatste weken doet het verlangen naar de lente toenemen. De knoppen aan de bomen, die in onze straat staan zijn dik en zullen binnenkort openbreken bij de minste zonnestraal. Het gras op de spoordijk voor onze huisdeur wordt licht groen van kleur. Alles duidt er op dat de natuur zich verjongt. Vogels tsjirpen en zijn druk doende met het bouwen van hun nesten. Ons leven zou gelijke tred moeten houden met deze natuurlijke gang. Het evenwicht, dat wij zouden moeten hebben om ons jonge gezin te kunnen opbouwen, wordt gehinderd door de Duitse bezettingsmacht die de vrijheid van Joden indamt. De zelfstandigheid van joodse Nederlanders wordt elke dag meer beperkt. Er gaat geen dag voorbij zonder dat er een nieuwe verordening wordt uitgevaardigd waaraan wij Joden ons moeten houden. Begin van deze maand werd ons kleine gezin door de overheid gedwongen om van Zwolle naar de joodse wijk in Amsterdam te verhuizen. Tot die tijd is het steeds gelukt om aan deze verhuizing te ontkomen. Door mijn werkzaamheden als conrector van het Joods Lyceum in Enschede werd deze gedwongen verhuizing steeds uitgesteld. Het lyceum werd gesloten en haar leerlingen weggezonden met onbekende bestemming. Vorig jaar op 11 november hebben mijn vrouw en ik ons moeten melden in Amsterdam en werden wij naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Mijn vrouw, toen ruim zeven maanden zwanger, heeft het gepresteerd om te doen alsof zij in de negende maand was en elk ogenblik kon bevallen. Zij kreeg toestemming om terug naar huis te gaan om haar kind te baren. Door haar niet aflatend aandringen dat zij niet zonder mij kon gaan, kreeg ik toestemming om de Schouwburg met haar te verlaten.
Het raam van onze kamer op de Tugelaweg, waar wij met zijn drieën wonen, kijkt uit op de spoordijk. De spoorrails zijn glimmend nat van de regen en verdwijnen in een ruime bocht over het viaduct van de Weesperstraat. De vorige bewoners hebben de gordijnen laten hangen en op de vloer ligt een stuk versleten linoleum. Bij de deur zit een gat in het zeil veroorzaakt door de vele voetstappen die daar over heen zijn gegaan. De atmosfeer is er muffig en doet onpersoonlijk aan. Het behang is op sommige plaatsen gescheurd en ziet er vergeeld uit. Hoeveel families hebben hier de laatste tijd gewoond? Graag had ik mijn boeken willen meenemen, maar niet tegenstaande deze wens heb ik mijn verzameling, al in september vorig jaar, ter bewaring gegeven aan een goede niet-joodse vriend. Tegenover het raam in de hoek staat ons bed met direct er naast het babybedje. In het midden van onze kamer staat een houten tafel met twee stoelen. De twee koffers, met onze namen en geboortedata met witte letters er op geschilderd, staan op de grond in de hoek bij het raam. Aan de andere kant van het raam bevinden zich op een klein laag tafeltje wat paperassen die wij dagelijks nodig hebben.
Het is nog vroeg in de ochtend. Mijn vrouw is bezig met het inpakken van de weinige babykleertjes die wij voor ons zoontje hebben. De grote gele enveloppe met de ketuba (joodse huwelijks akte), ons trouwboekje en een paar foto’s, welke ik een paar dagen geleden heb voorbereid om met ons kind mee te geven, heb ik in mijn handen. Ik heb het koud. Vanochtend toen Ammy de borst gaf aan ons kleine geluk zaten wij tweeën dicht bij elkaar en keken naar ons kind dat zich tevreden tegoed deed aan de moedermelk. Het nieuwe leven dat wij schonken in deze donkere tijd, dat ons licht had moeten brengen, daarvan moeten wij vandaag afscheid nemen. Met de enveloppe nog steeds in mijn handen geklemd sta ik voor het raam met slappe knieën en ik staar naar buiten. Het naderende afscheid van ons kind maakt mij weeïg. Een gevoel van onwerkelijkheid, geen toekomst meer hebben en een prooi zijn van een alles ondermijnende haat tegen ons joden maken mij moedeloos. Het is een gevecht dat alvorens zij begint al is verloren. De geruchtenstroom blijft eindeloos aanhouden, zij wordt bevestigd door de berichten van het overlijden van onze verwanten en bekenden. Om er zeker van te zijn, dat ons kind geen gevaar loopt, hebben wij de stap genomen om hem naar een veiliger plaats te brengen. Ver weg van het eventuele kwaad, ver weg van ons, bij een familie die wij niet kennen, aan wie wij ons kind toevertrouwen in den blinde. Er is geen andere weg meer. Alles heb ik er aan gedaan om aan de wurgende greep van de anti-Joodse maatregelen te ontkomen. In mijn tienerjaren groeide het besef, dat ik aan mijn Joodse identiteit moest werken om als Jood te kunnen functioneren. Het samen gaan van de religie en het hebben van een eigen Joods land in Palestina kan alleen de basis zijn van een echt Joods bestaan. Mijn bibliotheek over zionisme groeide en hield gelijke tred met het verlangen om als ‘Galoets’ (pionier) Palestina op te bouwen. Aan bijna alle zionistische activiteiten heb ik deel genomen. Hield lezingen over zionisme en trachtte mijn gehoor te inspireren. Mijn vrouw en ik hebben voor ons huwelijk gedroomd over onze “Alyah”( immigratie naar Palestina) en ons voorbereid op het zware lichamelijke werk wat ons in het verre Palestina staat te wachten. Zelfs in deze donkere tijd zijn wij doorgegaan met deze voorbereiding. Wij hebben ons aangemeld bij de Vakopleiding van Palestina-Pioniers en werkten als boeren op het land in de provincie Gelderland.
Vader werd opgepakt en naar een werkkamp in Drenthe gestuurd, vanwaar hij later werd doorgezonden, zijn dood tegemoet. Het bericht van zijn overlijden kwam min of meer gelijktijdig met onze aanmelding om met Palestina-papieren op Alyah te gaan. Het gevoel dat het met treinen wegzenden van Joden naar de werkkampen in het oosten te maken had met de dood, werd bevestigd door het bericht vanuit een der kampen, dat vader was overleden, evenals de onheilsberichten, dat de vader van mijn vrouw en haar broer hetzelfde lot was beschoren.
Moeder heb ik voorzichtig op de hoogte proberen te brengen van ons voorgenomen vertrek. Zij had de kracht noch de moed om mij te laten gaan en ik stelde onze voorgenomen emigratie uit. Toen wij bereid waren om tegen haar wens onze plannen ten uitvoer te brengen was het te laat en was het niet meer mogelijk om onze droom in vervulling te laten gaan. Nog in januari van dit jaar heb ik getracht om met mijn gezin op de Weinreb-lijst te komen. Helaas zonder resultaat.
Onderduiken, leven bij een onbekende niet Joodse familie was de enige mogelijkheid om het vege lijf te redden. Zelfs deze stap was niet zonder gevaar. Verraad resulteerde in het onmiddellijk op transport stellen van de onderduikers en de onderduikfamilie. De voorbereidingen om onder te duiken waren al getroffen. Voordat de verordening kwam dat Joden niet meer in overheidsdienst mochten werken, werkte ik als assistent- verificateur Nederlandse Gemeente in Arnhem en omgeving. Gedurende mijn werkzaamheden leerde ik mijn directeur goed kennen en ik waardeerde hem bijzonder. Zijn rechtschapenheid is in zijn natuur verankerd en is van zelfsprekend die op moeilijke momenten steeds weer de boventoon voert. Ook na mijn gedwongen ontslag bleef hij met mij contact houden en heeft hij mij geholpen bij de diverse sollicitaties. Vaak hebben wij van gedachten gewisseld over de Duitse bezetting en de maatregelen die tegen Joden werden genomen.
De eerste verordeningen voor Joden leken in het begin op pesterijen, zoals het niet meer toegestaan om de bioscoop, theater en parken te bezoeken, werd het na enige tijd duidelijk dat de Joden van alle rechten werden ontdaan die zij als burgers hadden. Hun eigendommen gingen over in niet- joodse handen of werden geliquideerd. Joden in overheidsdienst werden ontslagen.
In een van deze gesprekken vertrouwde hij mij toe dat hij in verbinding stond met de illegaliteit en hij bood aan om voor ons gezin onderduikadressen te verzorgen. Wij spraken af dat als hij het nodig achtte dat wij zouden verdwijnen, hij ons zou waarschuwen en wanneer ik meende dat het veiliger zou zijn om onder te duiken, ik hem zou berichten. In juli van het vorig jaar bereikte mij het bericht, dat hij als gijzelaar werd vastgezet in Haaren en het daarom te gevaarlijk was om contact op te nemen met zijn vrouw. Door de omstandigheden gedwongen heb ik zijn vrouw op de hoogte weten te stellen dat wij in eerste instantie ons zoontje in veiligheid wensten te brengen door hem te laten onderduiken. Deze beslissing om ons kleine geluk dat wij samen bezitten en dat voor ons onze toekomst betekende af te staan aan vreemden trof ons beiden diep in onze ziel. Iets dat zo teder, dierbaar en afhankelijk is, aan anderen af te staan schroeft onze kelen dicht van een diepe verslagenheid. De treurigheid van ons wanhoop handelen is niet uit te drukken in woorden. Verscheurd en vertwijfeld hebben wij naar deze dag toegeleefd.
De deurbel klingelt en galmt door het trappenhuis. Door het geluid van de bel houd ik de enveloppe steviger vast, zodat de knokkels van mijn vingers wit worden. Abrupt draai ik mij om en kijk mijn vrouw aan. Onze blikken kruisen elkaar. In elkaars ogen lezen wij ons gezamenlijk verdriet.
Tegen elf uur nadert de trein van uit Utrecht het station Amsterdam-Amstel. In een van de tweede klasse-coupés zitten twee vrouwen naast elkaar. Naar mate de reis vordert verstommen hun gesprekken. Zij kijken door het venster naar buiten zonder het voorbijschietend landschap werkelijk te zien.. Beide verbergen hun innerlijke spanning. Vanochtend vroeg hebben moeder en dochter hun huis in Oosterbeek verlaten om naar Amsterdam te reizen om later op de dag weer terug te keren. Het regent, de lucht is grijs en het is koud, te koud voor de tijd van het jaar. Het gedreun van de wielen over de rails is monotoon, dedoem, dedoem. De jonge vrouw met haar blonde haren kijkt met haar blauwe ogen zijdelings naar haar moeder en zoekt contact om met haar stralende blik kenbaar te maken dat zij, ondanks haar zeventien jaar, opgewassen is tegen de zware taak die zij op zich heeft genomen. Op het moment dat zij door haar moeder werd gevraagd om haar te assisteren en met haar mee te reizen naar Amsterdam heeft zij niet in het minst geaarzeld en er direct in toegestemd. Beide vrouwen hebben zich op deze reis voorbereid en aan al het mogelijke gedacht dat eventueel zou kunnen gebeuren, om hun opgave met succes te kunnen volbrengen. De zelf opgelegde opdracht welke zij ten uitvoer gaan brengen is niet helemaal te overzien en zeker niet zonder gevaar. Doordat vader in hechtenis werd genomen als gijzelaar (met 250 bekende Nederlanders) door de bezetter werd de zorgeloze jeugd van zijn dochter verstoord en de taak van zijn vrouw verzwaard. De onzekerheid over de vraag of het huis, waarin zij wonen, eventueel zal worden geconfisqueerd door de Duitsers hangt als een donkere schaduw over het gezin. Als deze reis mislukt en als zij worden gearresteerd dan is het lot van de in gijzeling genomen echtgenoot getekend. De beweegreden om de gevaren het hoofd te bieden zijn geboren uit puur menselijke overwegingen. Beredeneerd en overdacht hebben beiden hun taak opgevat en zij zijn zonder enige aarzeling bereid om alles in het werk te stellen deze reis tot een goed einde brengen. De trein rijdt het station binnen de remmen piepen en knarsen en met een schok komt zij tot stilstand. Langzaam staan de beide vrouwen op en schuifelen met de rij naar de deur van de trein. Buiten gekomen blaast er een koude wind door de stationshal. Door de luidsprekers galmt een mannenstem een aankondiging voor de reizigers. Duitse soldaten lopen in hun donkergroene uniformen over het perron en kijken iedereen brutaal aan. Moeder en dochter lopen vlug naar de trap die naar beneden leidt en geven hun kaartje af aan de er controleur die bij de uitgang staat. Zij staan nu in de grote hal van het station. De muren zijn versierd met schilderingen van zeer grote afmetingen. Het gonst er van de vele stemmen en het geroezemoes met daar doorheen mededelingen uit de luidsprekers maakt de sfeer onpersoonlijk. In deze anonimiteit verlaten de twee vrouwen het grote station. Buiten gekomen verdoven de grijsheid van het weer en de aanblik van de mensen op straat hun geest. Geconcentreerd op hun taak steken zij het plein over en lopen in de richting van de joodse wijk naar het opgegeven adres. De bomen in de straat zijn nog kaal, maar de knoppen zijn dik en kunnen elk moment uitkomen. Het gras op de spoordijk is zich aan het verjongen en toont een licht groene kleur. Het is koud en guur. Beiden stappen stevig door en het geklik van hun hakken weerkaatst in de lege straat. Hun blik is gevestigd op de huisnummers. De huizen zien er droevig en uitgewoond uit. Door het slechte weer zijn er weinig mensen op straat, zodat de kans dat zij worden aangehouden en naar het doel van hun bezoek aan het getto worden gevraagd, bijna niet aanwezig is. Nog een paar huizen en dan zijn zij er. Zij staan stil voor het aangegeven huisnummer. Na zich er van te hebben overtuigd dat niemand in de straat enige attentie heeft voor hen, trekt de moeder aan de bel.
De trekbel klingelt luid en is op straat duidelijk te horen. Enige ogenblikken later wordt de deur opengetrokken. Zonder aarzeling stappen beide vrouwen naar binnen en sluiten de voordeur achter zich. In het halfdonker kijken zij naar boven en zien een mannenfiguur staan die snel weer verdwijnt. Langzaam gaan zij de schamele smalle trap op. De treden zijn uitgesleten, een bewijs van de vele voeten die deze trap hebben belopen. De handleuning zit een beetje los in de muur. De muren zien er groezelig uit wat het trappenhuis een armoedig aanblik geeft. Op de overloop van de eerste etage hangt een benauwde etenslucht. Een van de deuren staat open en babygehuil komt hun te tegemoet. Bij het binnentreden van de woonkamer treft hun de armoede en de gelatenheid. De vier begroeten elkaar in een droevige sfeer. Over en weer wordt er naar hun huiselijke omstandigheden gevraagd. Er is weinig meer over van het elan en de veerkracht van het jonge echtpaar. Hulpeloos staan zij daar met hun armen langs hun lichamen. De omstandigheden hebben hen gebracht in een situatie die vernederend is en elke rechtvaardiging tart.
Er komen kopjes op tafel en er wordt thee geschonken. De drank verwarmt het lichaam, maar de geest blijft koud. Het kind is opgehouden met huilen, het is alsof het voelt, dat het moment gekomen is om afscheid te nemen van zijn ouders. Met zijn blauwe ogen kijkt hij de kamer in en hij observeert de bewegingen van elk individu afzonderlijk. De ouders staan voor de hartverscheurende beslissing om hun kind, hun dierbaar bezit weg te geven aan anderen; aan vreemden in de hoop dat zij wanneer de vreselijke ellende van deze verschrikkelijke oorlog voorbij is, hun kind weer kunnen zien. De afschuwelijke pijn in hun hart is op hun gezichten te lezen.
De vader streelt de donkere haren van het kind met zijn ene hand. In de andere houdt hij nog steeds de grote enveloppe vast. De moeder neemt de enveloppe uit zijn hand en legt haar in de tas met kinderkleertjes. Dan draait zij zich om en neemt haar kind uit het bedje. Behendig verschoont zij de luier, doet hem zijn jasje aan en zet een mutsje op zijn donkere krullenbol. Met tederheid geeft zij de baby aan zijn vader die zijn tranen niet meer kan bedwingen. Met zijn vrije hand trekt hij zijn vrouw naar zich toe en gedrieën staan zij in elkaars omarming. Moeder en dochter staan verlamd en diep getroffen naar dit hartbrekende en tedere afscheid te kijken. Zij zijn aan de grond genageld en laten hun tranen de vrije loop. In hun diepe, diepe emotionaliteit bidt ieder voor zich in stilte dat deze tragedie veroorzaakt door de niet aflatende haat tegen Joden, niet met het leven van dit jonge veel belovende gezin moet worden betaald. Het is tijd om uit elkaar te gaan. In een natuurlijke instinctieve beweging opent de moeder haar bloes en legt de baby aan de borst. Allen kijken naar het kind dat zich verzadigd en met zijn kleine vingertjes trommelt op de borst van zijn moeder. Het gezicht van de zogende moeder is nat van haar tranen. Haar mond heeft een verdrietig trek en haar ogen stralen een moederlijke pijn uit die haar oorsprong heeft in haar ziel.
De beide Oosterbeekse vrouwen stommelen de trap af. De dochter draagt de baby en de moeder de tas. Zonder iets te zeggen hebben zij met tranen in hun ogen afscheid genomen. Hun harten verscheurd door deze diep tragische gebeurtenis lopen beiden in de richting van het station, het jonge echtpaar in een verschrikkelijke leegte achter latend. Beiden stonden boven aan de trap hand in hand.
Tel Mond, Israël
Nico Louis Herschel 20.09.1915
Ammy (Malchen) Herschel-Weijel 03.04.1919
Gedeporteerd van Amsterdam naar Westerbork 20.06.1943
Op transport van Westerbork met 2207 andere Joden naar Sobibor Polen 20.07.1943
Bij aankomst werden zij allen vergast 24.07.1943
NASCHRIFT
De jonge dame in dit verhaal was 17 jaar oud.
Na jaren lang onderzoek om er achter te komen wie mij bij mijn ouders heeft opgehaald vond ik haar 51 jaar later nadat zij voordoend als een jonge moeder met een baby in haar armen mij in veiligheid heeft gebracht.
Ik heb Christine Schwencke gebeld en introduceerde mij:
“Mevrouw Schwencke mijn naam is Tswi Herschel en ik bel U vanuit Israël”
Zij antwoordde onmiddellijk:
“Ben jij de zoon van Nico en Ammy”?
Mijn antwoord was bevestigend.
Haar reactie was
“Mijn God het is alsof ik een verloren zoon heb teruggevonden”
Na een korte periode van emotionele stilte ging zij verder:
“ Ik heb nooit geweten dat je nog leefde”
“Dit is zo emotioneel; ik kan mijn geluk en vreugde niet uitdrukken dat je mij hebt
gebeld”
Enige weken later hebben wij elkaar ontmoet en heeft zij mij het verhaal verteld.
Wij zijn familie geworden.
Ik heb diep respect en grote bewondering voor mijn ouders en al de andere ouders die hun dierbaarste bezit hebben afgestaan met een onmetelijk pijn in hun harten aan vreemden in de hoop dat hun eigen vlees en bloed zal blijven leven.
Dit leven wat zij ons hebben gegeven moeten wij koesteren en doorgeven.
Wij kind overlevenden van de Holocaust moeten ons openen en onze droefheid vertellen aan ons nagelacht opdat zij hun leven kunnen opbouwen in vrede en rust.
Tswi J Herschel