Het gebeurde op een woensdag in maart, in 1943. Rond het middaguur arriveerden de Nederlandse politieagenten Abraham Kipp en Hendrik Reit in een motor met zijspan bij de boerderij van Cornelis Brouwer aan de Krommesteeg in Ede. Brouwer was net klaar met de warme maaltijd die hij, zoals hij de laatste tijd gewoon was, had genuttigd met onderduiker Wout.
Het was het enige moment van de dag waarop Wout, die eigenlijk Bernhard Hellmann heette, in de boerderij kwam. Overdag verborg hij zich in een oude kippenschuur die verder op het erf stond. Bij de schuur waren bosjes die in geval van onraad konden dienen als schuilplaats.
Voordat Cornelis en Bernhard het wisten, stonden de beruchte agenten Kipp en Reit bij de achterdeur van de boerderij en doorzochten het huis. Op de vraag of Bernhard een Jood was antwoordde hij bevestigend, aldus een overlevering. Volgens een andere bron ontkende Bernhard dit juist en noemde hij zich Oostenrijker.
Zowel de boer als de onderduiker werden voor verhoor meegenomen naar het politiebureau in Ede. Tijdens een eerste verhoor zou Bernhard Hellmann zijn echte naam noemen, die door de agent in de kantlijn van de zogenaamde transportorder werd genoteerd.
Bernhard Hellmann ‘Als de oorlog voorbij is, kom ik je halen’
VERRAAD IN DE STRAAT
Afscheidswoorden
“Van nu af aan is dit je familie. Gedraag je maar zoals mevrouw en haar kinderen, dat is voor iedereen het beste. Wees gehoorzaam en let vooral op je manieren, van een jongen van zeven wordt hier al veel verwacht. Geloof me nou maar – dit keer gaat het vast goed, bij deze familie zal je het naar je zin hebben. Als de oorlog voorbij is, kom ik je halen.”
Zo heeft het geheugen van Paul Hellmann de afscheidswoorden van zijn vader vastgelegd.
Bernhard Hellmann had eind 1942 een nieuw onderduikadres voor zijn zevenjarige zoon Paul op de Veluwe gevonden. Pas 65 jaar later kwam Paul er achter dat zijn vader in hetzelfde dorp zat ondergedoken. Wellicht hebben ze elkaar een paar keer geschreven. Misschien dat vader hem nog een keer heeft bezocht. Paul kan het zich niet meer herinneren. Maar deze woorden, die staan in zijn geheugen gegrift.
Dat geldt ook voor de poging die Paul, zijn vader en een echtpaar een paar maanden daarvoor hadden ondernomen om de grens met België over te steken. Na een korte busrit liet de ‘gids’ de vier vluchtende mensen alleen en was verdwenen. Met hulp van anderen vonden Bernhard en Paul een onderduikadres. Gescheiden van elkaar, dat wel. Paul zou uiteindelijk gedurende de oorlog en nog enkele jaren daarna ‘als een neefje uit Rotterdam’ bij zijn onderduikfamilie blijven tot hij met zijn moeder werd herenigd.
NSB-buren
In 2009, de dag voor zijn vertrek naar München voor het proces-Demjanjuk, kreeg mede-aanklager Paul Hellmann een telefoontje van zijn vroegere buurjongen dat zijn leven op zijn kop zette. Hij ontdekte waar zijn vader precies ondergedoken had gezeten, door wie hij was opgepakt en tenslotte ook wie zijn vader had aangegeven.
De arrestatie van Bernhard bleek het gevolg van een tip. Verraad dus. De verraadbrief was in ontvangst genomen door ‘Jodenjager’ Abraham Kipp, NSB’er van het eerste uur. Tussen 1940 en de zomer van 1944 arresteerde politieman Kipp alleen al in Ede en omgeving op zijn minst 59 personen. De meeste van hen waren Joods. De ‘beul van Ede’ maakte er een gewoonte van zijn slachtoffers zwaar te mishandelen voordat hij ze afleverde bij de Sicherheitsdienst.
Wat voor Paul volgde, was een speurtocht naar de verraders van zijn vader. Hij ontdekte dat dit de NSB-buren van boer Brouwer waren geweest. Zij zaten na de oorlog een paar weken vast. Politieman Reit, ook een NSB’er, werd opgepakt en veroordeeld, maar zat slechts kort gevangen voordat hij als psychiatrisch patiënt werd opgenomen. Kipp werd in 1949 bij verstek veroordeeld tot de doodstraf en leefde nog vele jaren in vrijheid in Argentinië, tot aan zijn dood.
Verloren vader
Bernhard Hellmann bleef niets bespaard. Op 23 maart kwam hij in Westerbork aan waar hij verbleef in strafbarak 66. Na een verblijf van slechts één week was hij een van de 1263 opeengepakte mensen van het vijfde transport dat uit Westerbork vertrok naar Sobibor. Dat was op dinsdag 30 maart 1943.
Enkele dagen later, op 2 april, werd Bernhard net als alle anderen uit zijn transport vermoord in Sobibor. Door Gaserstickung aldus het Rode Kruisbericht. Na zijn arrestatie had hij nog hooguit vijftien dagen geleefd.
Ruim zestig jaar later legde Paul een steen voor zijn verloren vader in de Gedenklaan in Sobibor.
Bronnen: Paul Hellmann, Klein kwaad. Het proces-Demjanjuk en de speurtocht naar het verraad van mijn vader (Uitgeverij Augustus, 2011); Paul Hellmann, Mijn grote verwachtingen. Herinneringen (Uitgeverij Augustus, 2009); Interview Late Gevolgen van Sobibor, 5 januari 2011.