'Oma was toen al weg', schrijft Barbara , 'een mooi dametje met wit haar'. Ze bedoelt Rosa Dannenbaum die hier op het joods monument 'verwant' heet. Rosa was de moeder van Werner Mosheim en woonde bij hem op de Uiterwaardenstraat. Net als Werner was ze uit Paderborn naar Nederland gekomen, bijna vier jaar na haar zoon. Werner, ingeschreven als ‘koopman’ , later electro-techniker en ‘geen geloof hebbend’, vond in juli 1933 onderdak in de Banstraat 6. Twee jaar later woonde hij bij de familie Bernard en Margot Aron-Weichmann in de Botticellistraat 36 en de Stadionweg nr. 129. Tenslotte, vanaf 26 augustus 1936, vond hij de woning in de Uiterwaardenstraat 290. Daar kwam ook zijn verloofde naar toe, vanuit Hüls, Hanna Kaufmann. Ze trouwden en kregen in april 1937 een zoon, Edgar Louis (‘Heini’). Drie weken na zijn geboorte kwam Werners moeder, weduwe van Louis Mosheim. En zij werd in 1942 als eerste gehaald.
naar Amsterdam Oost
Werner mag met zijn vrouw Hanna en hun kleine jongen voorlopig blijven, reden onbekend. Maar in de eerste maanden van 1943, in afwachting van deportatie, wordt het gezin gedwongen van de Rivierenbuurt naar Amsterdam Oost te verhuizen. Daar zijn meer lege, van joden ontdane huizen. Barbara Petersen (1924), verjaagd uit Zaandam, was juist met haar zus en gemengd gehuwde ouders vanuit de oude Jodenbuurt naar Zuid verhuisd, de Slaakstraat. Haar ouders kenden Werner en Hanna Mosheim, die net als zij in de dertiger jaren naar Nederland waren gevlucht, en hielpen hen bij de verhuizing naar Oost. 'Tante Hanna zei nog: "neem toch die leuke Meissner figuurtjes mee". Maar wij wilden niet hebberig zijn en lieten ze aan de vandalen. Wij hielpen wel met namen innaaien in het lijfgoed, maar konden ze niet overreden voor kleine Heini een schuilplaats te zoeken. "Wij blijven bij elkaar. Ons enige, blonde schatje kunnen we niet missen"'.
De tafel
Een mooie mahoniehouten tafel met stoelen, die Werner en Hanna ooit jong en verliefd bij een dure zaak in Berlijn hadden gekocht, bleef achter op hun laatste adres. 'Mijn vader bracht de tafel en stoelen na hun deportatie snel ergens onder. Het gasfornuis ook. Hij heeft het in de tijd van de razzia's op zijn rug door Amsterdam gedragen. Ik hing uit het raam en wachtte smartelijk op hem, terwijl mijn joodse moeder achter de kolen in het zolderhokje hurkte'. Maar ze redden het. De oorlog ging voorbij. Oma, Werner, Hanna en Heini kwamen niet terug. Barbara trouwde met haar verloofde, Gert Vollmann, en ging terug naar Zaandam. Daar kwamen de tafel en stoelen van tante Hanna van pas.
'Met de feestdagen hebben we je afgeruimd, van alle kazen en kaarsen, broodjes en slaatjes ontdaan. Dan stond je onder een mooi geborduurd Kerstkleed te dromen in de zon. Onze kinderen speelden eraan en de baby's gingen in bad op haar. Toen we 12,5 jaar getrouwd waren was de tafel er natuurlijk ook bij. En toen hij later op de bovenverdieping kon worden uitgetrokken, tweemaal, speelde onze zoon er met zijn vriend tafeltennis op! En nu, weer veel jaren verder, staat hij in de tuin, en draagt allerlei planten. Dank je wel, lieve tante Hanna'.
[Uit de herinneringen van Barbara Vollmann-Petersen, aangevuld door informatie van het Amsterdamse stadsarchief].