Een vriendin van de familie Werkendam schreef in 1943 het volgende aan haar ouders:
“maar o toen het scheiden kwam, toen barstten Mej. Werkendam in zoo’n huilbui uit vreeselijk. O, zei ze God laat het wel ver komen soms. Maar even daarna toen ze van allen een roerend afscheid had genomen (tegen mij zei ze: vooral je Moeder de groeten hoor tot 2x toe. en: o wat zullen je ouders op horen als je dit schrijft) nu toen gingen ze in de trein en opeens zette zij in zoo kalm en vastberaden:
Een vaste burcht is onze God
Een toevlucht voor de zijnen
al drukt het leed, al dreigt het lot
Hij doet zijn hulp verschijnen.
De vijand rukt vast aan
Met opgestoken vaan
Hij draagt z’n rusting nog
Van gruwel en bedrog
Maar… zal als kaf verdwijnen.
O toen dat gezicht van Mej. Werkendam te zien, een engel geleek ze neen ik zal het nooit vergeten, het oog naar boven en met een biddend hart zóó zong zij en het ging door alles heen. Ook wij zongen, u moet echter niet vragen hoe. De trein heeft beslist gewacht toen het vers uit was was het heel even erg stil toen zette de trein zich in beweging – en daar klonk het en het was het laatste wat wij hoorden door Mijnh Werkendam met die zoo zware en aangename stem, tot driemaal toe: “Tot weerziens, tot weerziens, tot weerziens!” (…)
Zij hebben een brief geschreven (één velletje mag ze maar) om de 14 dagen, aan haar zuster.
Zij maken het door ’s Heeren goedheid redelijk wel.
Doortje is op een atelier geplaatst. Zij is over enkele kinderen gezet – haar man moet zware arbeid verrichten. Zij zien elkaar, eten met elkaar, maar slapen apart, in krippen van 3 op elkaar, zij slaapt in de bovenste.
Het eten gaat maar zij komen hoofdzakelijk brood en boter tekort. (…)
Zondag’s hebben ze kerkdienst door een joodsch zendeling, verder schrijft ze: leven wij hier als in een joodsch dorp zelfs hebben wij joodsche politie agenten, maar schrijft ze verder: wij leven hier als schapen onder de wolven, want er wordt hier geleefd als: wat zullen wij eten, wat zullen wij drinken, en waarmede zullen wij ons kleeden.
En er is ook nog geen “Mozes’ aan ’t hoofd.
Maar de Heer is hun sterkte, en dus… geen nood. Dat er aan ’t station gezongen is was in Drente ook al bekend en is de heele wereld al door, dat er een geloofsgetuigenis is afgelegd door Joodsche Christenen. Er waren 4 Domine’s bij tegenwoordig (wij hebben ze niet gezien, maar ze waren er toch) en 4 Duitsche soldaten stonden achter een pilaar op het station te huilen. O, dat er toch nog een zegen van uitgegaan mocht zijn hè?
Tot zoover – ik breng direct m’n eerste brief voor hun weg, doe u het ook gauw allebei, ze snakken naar post. (…)”
Toevoeging van een bezoeker van de website
Van dit gezin is ook een JOKOS-dossier (nummer 9545) aanwezig op het Gemeentearchief van Amsterdam. Voor inzage is toestemming nodig van de stichting Joods Maatschappelijk Werk.