David Jozef Wijnkoop was een zoon van rabbijn Jozef David Wijnkoop. Hij studeerde Nederlandse taal en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Als student was hij lid geworden van de SDAP. Na zijn kandidaatsexamen brak hij de studie af en werd hij propagandist voor de partij. Hij was het niet eens met de meer gematigde (revisionistische) koers van de partijleiding. In 1907 stichtte hij met twee medestanders het marxistische weekblad 'De Tribune', waaraan hij tot 1925 leiding gaf.
In 1909 kwam het tot een breuk met de SDAP, waarna hij de Sociaal-Democratische Partij (SDP) oprichtte, welke partij in 1918 haar naam veranderde in Communistische Partij Holland (CPH).
David Jozef Wijnkoop was lid van de Tweede Kamer (van 1918 tot 1925 en van 1929 tot 1940), van de Amsterdamse Gemeenteraad (van 1919 tot 1940) en van de Provinciale Staten van Noord-Holland (van 1927 tot 1940).
Direct na de Duitse inval werden vooraanstaande communisten en NSB'ers door de Nederlandse overheid geïnterneerd. In de vroege ochtend van 10 mei 1940 werd Wijnkoop door een rechercheur van huis gehaald en opgesloten in de strafgevangenis van Hoorn, de zogenoemde Krententuin.
Op 15 mei 1940 werd hij vrij gelaten en keerde hij terug naar huis in Amsterdam. Op 30 juli 1940 moesten joden en communisten uit de gemeentelijke raden. Wijnkoop dook met zijn vrouw onder, eerst bij partijgenoten en, toen dat te gevaarlijk werd, bij een gezin in Amsterdam-Zuid.
Wijnkoop was al ziek. Hij had een hartaanval gehad. Een nieuwe hartaanval op 7 mei 1941 overleefde hij niet. Besloten werd zijn overlijden gewoon aan te geven en hem via een begrafenisondernemer te laten cremeren. Onder grote belangstelling is David Jozef Wijnkoop op 10 mei 1941 in Westerveld gecremeerd.
M.H. Gans, Memorboek. Platenatlas van het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940 (6e bijgewerkte druk; Baarn 1988) 577;
A.J. Koejemans, David Wijnkoop. Een mens in de strijd voor het socialisme (Amsterdam 1967), 286-300;
Grote Winkler Prins. Encyclopedie in twintig delen, deel 20 (Amsterdam 1975), 286-287