Verhaal

Familie Brest

Alexander Brest werd op 21 september 1896 in Zwartsluis geboren als zoon van Levie Brest en Rosetta Brest-van Dam. Hij trouwde in 1922 in Rotterdam met de op 2 september 1894 in die plaats geboren Betje Polak. Het echtpaar ging in Zwartsluis wonen en kreeg daar twee kinderen: de meisjes Mietje (12-06-1925) en Rozetta (26-01-1924). Op 5 augustus 1930 verhuisde men naar Meppel, waar op 1 januari 1933 een jongen met de naam Levie werd geboren. Aan het begin van de oorlog waren Meta en Roza Brest – zo werden ze in Meppel genoemd – respectievelijk 15 en 16 jaar oud. Een voormalig vriendje van hen, Roelof Jansen, weet zich nog te herinneren dat hij in die tijd op vrije middagen en na schooltijd vaak met hen door Meppel fietste. Het leek allemaal zo onschuldig, maar op een gegeven moment zei een politieagent tegen hem dat hij daar toch maar mee op moest houden: ‘Dat is te gevaarlijk’. Roelof is toen met die fietstochtjes gestopt.

Alexander vestigde in Meppel een manufacturenzaak onder de naam De Magneet. Eerst was dat in de Woldstraat 21. In 1934 was de ruimte waarschijnlijk te klein geworden, want toen verhuisde de familie naar Prinsenplein 12. Ook daar bleven ze slechts twee jaar; in 1936 opende Alexander een zaak aan de Maatkade 6. De familie bleef steeds bij de zaak wonen. In augustus 1937 ging het mis met de zaak, want toen werd het faillissement uitgesproken. In november 1937 werd dat reeds opgeheven en vanaf begin januari 1938 ging Alexander voor de vierde maal van start: nu vanuit Soembastraat 40. Ook de familie ging daar wonen. Vanaf dat moment geen winkel meer: Alexander reisde per fiets of tram het platteland af om zijn garen, band en manufacturen aan de man/vrouw te brengen.

Eind 1941, na anderhalf jaar bezetting, moest de familie Brest de zaak sluiten. Omnia Treuhand GmbH zag er nauwgezet op toe dat dit allemaal naar behoren werd uitgevoerd. Op 21 mei 1942 trad het bedrijf in liquidatie en moest Alexander Brest naar het gebouw van de Kamer van Koophandel om deze wijziging administratief te laten verwerken. Daarna volgde de periode van liquidatie. Seuser, de man die voor de Duitsers alles moest regelen, noteerde tijdens een bezoek aan de woning van de familie Brest in de Soembastraat:

’Bij het bezoek op 16 juni 1942 bleek dat Brest geen winkelruimte had. Hij kreeg via zijn moeder die een textielwinkel in Zwartsluis had handelswaar en die verkocht hij middels de ambulante handel aan mensen die op het platte land woonden’.

Omnia adviseerde: Liquideer zo snel mogelijk dit bedrijf.

Blijkbaar verliep die ‘snelle’ liquidatie niet naar de wens van de Duitsers, want Seuser, de man die moest toezien op de juiste gang van zaken, schreef op 18 juli 1942 een boze brief naar de Kamer van Koophandel, waarin hij zijn ongenoegen uitte over het feit dat de liquidatie nog niet in het handelsregister was opgenomen. Men diende als datum daarvoor 29 juli 1942 te vermelden. Gezien de bereidheidwilligheid van de ambtenarij ten opzichte van de Duitsers zal dat geen enkel probleem hebben opgeleverd.

Ondertussen waren de kinderen Brest van school gestuurd. Levie zat in de derde klas van de lagere school, Meta in het laatste jaar van de ULO en Rozetta in de derde klas van de Rijks HBS. Voor Meta en Rozetta betekende het dat ze nog een tijdje naar een joodse school in Zwolle zouden gaan, voor Levie dat hij een tijdje niet naar school kon en vervolgens nog een paar maanden naar een joodse lagere school in Meppel kon gaan.


Op 20 juli 1942 werd Alexander naar het werkkamp in Orvelte gestuurd. In dit verband komen we zijn naam in de NSB-annalen nog een keer tegen:



Assen 23 Lentemaand 1942


Bankwartier Kringhuus N.S.B. Nw-Huizen 3 Tel. 3131



11-II-III
Commandant
Nr. G.Y. 50.



Bij herhaling bereiken mij vele klachten over het ‘losloopen’ der Joden, die in verschillende kampen thuis horen.
Uit het werkkamp Mantinge, het kamp Ruinen, het kamp bij Westerbork blijken wel de meeste Joden vrijwel te kunnen doen wat zij willen.
In Drijber en omlingende dorpen komen de Joden uit Mantinge bij de menschen (welke menschen, dat weten zij blijkbaar al heel gauw) vragen om brood, boonen, enz…
Alles wat van hun gading is wordt meegenomen. Wanneer niet gauw genoeg aan hun bedelpractijken wordt medegewerkt, ‘vallen zij flauw’ van den honger, enz, teneinde medelijden op te wekken.
Redelijkerwijs wordt aangenomen dat tegelijk met het verzenden van hun waschgoed, de gekochte of gebedelde waren, worden verstuurd naar hun respectievelijke woonplaats.
De Kameraden [onleesbaar gemaakt, TR] en [onleesbaar gemaakt, TR] te Drijber kunnen een en ander getuigen. Deze Kameraden sturen de Joden bij hun komende steeds weg. Bij Winters (anti man) te Drijber lag vorige week weer een ‘flauw’ gevallen Jood in de schuur. Deze werd door de Fam. Winters weer opgelapt en met medelijden behandeld.
Te Ruinen, Westerbork en Orvelte is de Jodenplaag minstens even erg. Zij worden elken dag brutaler, terwijl zij ook nog dorpsbewoners voor zich weten te winnen: ‘arme Joden’.
Het wordt tijd, dat aan het vrij rondloopen een einde wordt gemaakt.
Blijkens een bericht uit Ruinen van Kameraden [onleesbaar gemaakt, TR] en [onleesbaar gemaakt, TR] beide te Ruinen is in Café Keller de Jood Brest uit Meppel heel gewoon in het café geconstateerd, alsof er geen verordening bestaat.
Indien eenigszins mogelijk dient toch met meer gestrengheid te worden opgetreden.
Als de Politie over het algemeen beter haar taak opvat, zullen voornoemde gevallen niet in zoo ernstige mate voorkomen.

'HOU ZEE'
De Bancommandant
De Opperhopman’


Alexander zou nooit meer in Meppel komen. Hij werd op 3 oktober 1942 in Westerbork verenigd met zijn vrouw en kinderen, die in de nacht van 2 op 3 oktober van hun bed werden gelicht en eveneens naar dit oord werden vervoerd.

A.J. van der Heide uit Erm schreef over de laatste momenten van de familie Brest in Meppel: ‘In de Soembastraat, even voorbij het huis van wethouder Sikkens woonde een joodse familie met een moeilijke Poolse naam [hij bedoeld de familie Brest, TR]. Ik speelde wel eens met een jongen uit dat gezin. Toen op een morgen. Voor het huis stonden een paar buurvrouwen met verschrikte gezichten. Ik ging door de openstaande achterdeur naar binnen. Niemand thuis. Het leek wel of er gevochten was. Geschrapte worteltjes lagen zo maar over de keukentafel. Dat beeld zou ik mijn levenlang niet vergeten. ‘Ze zijn vannacht opgehaald’, zei één van de buurvrouwen. Hoofdagent Slots (Ambonstraat 18) had de opdracht van de Duitsers samen met zijn collega’s feilloos uitgevoerd. Thuisgekomen: ‘Pappa, waar zijn de joden naartoe gebracht?’ ‘Naar Oost-Europa, waar ze hard moeten werken.’

Dat weerzien in Westerbork was van heel korte duur. De gehele familie werd reeds 5 oktober op transport gesteld naar Auschwitz. Betje, Levie, Mietje en Rozetta werden daar op 8 oktober 1942 vergast. Vader Alexander werd, zoals zoveel mannen die daartoe nog in staat waren, geselecteerd om te werken. Hij moest naar Blechhammer, een satellietkamp van Auschwitz, om in een petrochemische fabriek te werken. Tot eind februari 1944 zou hij werkzaam zijn in Blechhammer. Volgens administratieve gegevens is hij daar op 29 februari 1944 overleden.