Bob, in Amsterdam, stuurt een brief aan zijn vriend Kempe die gedurende de zomervakantie op een boerderij verblijft. Bob maakt verschillende opmerkingen over de toenemende Jodenvervolging. De arrestaties (en dan ook blijkbaar vrijlatingen), deportaties en het feit dat zijn fiets (en fietsen in het algemeen) in beslag werden genomen en zijn bewegingsvrijheid ernstig beperkt wordt.
Tegen het einde van de brief schrijft hij over Buum (Schreuder).