Verhaal

Fanny de Vries, Daan Barug en de familie Appel

Door: Bart de Cort

Fanny J. de Vries (1923-2012, na de oorlog werkzaam bij Joods Maatschappelijk Werk) kreeg als jodin tijdens de oorlog de opdracht naar Amsterdam te verhuizen. Omdat ze daar niemand kende, klopte ze aan bij haar oude, joodse zakenrelatie Appel, van de firma Worms en Appel, op diens thuisadres: Hogeweg 18 II. Appel had een lampenwinkel in Amsterdam, met een filiaal in Utrecht.  Toen Appel vanwege zijn jodendom werd opgehaald en zij daar aanwezig was, liet men haar gaan ‘omdat joden geen dialect spreken’. Fanny wist niet waar ze naar toe moest, ze liep de trap op en dook aansluitend - vanaf augustus 1942 - minstens één jaar onder bij Daan Barug, Hogeweg 18 III.

Barug, lid van de verzetsgroep Gerretsen, bracht de twee dochters van Appel naar 'de vader van Louis Metzemakers' in Helvoirt. Metzemaekers sr was een zakenrelatie van Appel. Het was een hele heisa om de dochters Amalia en Rosaline ('Roosje') ervan te overtuigen dat ze voor dat transport hun jodenster af moesten doen. Andere plaatsnamen die voorkomen in de onderduik van de dochters zijn Oss en Oisterwijk, precieze volgorde onbekend maar waarschijnlijk was Oisterwijk eindstation.

Zie: Bart de Cort, De Groep Gerretsen. Kroniek van een verzetsgroep 1940-1945 (Den Haag 1998), p. 50