Verhaal

Toespraak bij de onthulling van Stolpersteine voor het echtpaar Keizer-Polak

Toespraak Ilco van Buuren, Oosterlaan 16 te Zwolle, 22 maart 2017

Wij staan hier voor het huis vanwaar mijn opa naar werkkamp De Vecht in Dalfsen is vertrokken om een paar maanden onder regie van de Heidemij samen met 191 andere joden grondwerkzaamheden te verrichten.

Op drie oktober 1942, het was toen nota bene Jom Kippour, werd hem verteld dat hij met zijn familie, in casu zijn vrouw, verenigd zou worden. Mijn oma is die datum ook vanuit het plaatselijke gymnasium Celeanum gedeporteerd naar Westerbork. Verenigd is ze toen zeker met haar man, maar dat duurde slechts enkele weken.

Op 19 oktober vertrok mijn opa naar Auschwitz: oma vertrok een week later. Meteen na aankomst zijn ze vergast, opa dus een week eerder dan oma. Ik heb nooit begrepen waarom mijn grootouders een week na elkaar uit Westerbork vertrokken. Dat was zeer ongebruikelijk. Een telefoontje naar het herdenkingscentrum Westerbork leverde slechts één mogelijke verklaring. Misschien was oma ziek.

Duitse humor bestaat dus echt: te ziek om een paar dagen later vergast te worden.

Na de oorlog kreeg onze familie een brief van het Joods Maatschappelijk Werk. Medewerkers van de roofbank Lippman-Rosenthal waren bij de aankomst van mijn opa in Westerbork goed op hun taak berekend. Ze hebben namelijk de laatste 4,35 gulden die hij bij zich had, ingenomen. In 1988 werd ons meegedeeld dat we bij het JMW een claim konden leggen voor het genoemde bedrag van 4,35 maal 5. Maar ja, uiteraard moest een notaris ook een graantje mee pikken voor het vaststellen van de familieband. En zo bleven al die kleine gestolen bedragen tesamen bij een mij onbekende instantie.

Mijn tante Sara, de zuster van mijn moeder, heeft in de oorlog koerierswerk verricht en is samen het haar niet-Joodse vriend, Jan Cost Budde, die de zwager van Lou de Jong was, in 1944 verraden. Zij is vergast. Hij heeft Dachau overleefd, maar de oorlog heeft zijn geestelijke gesteldheid aangetast. Enkele jaren later pleegde hij zelfmoord.

Mijn moeder, het andere gezinslid, dook onder met mijn vader en overleefde de oorlog. Zij overtuigde mijn vader om niet als verpleger mee te gaan met de patiënten van de psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch toen dat door de Duitsers werd ontruimd. 869 patiënten en 52 begeleiders werden direct na aankomst in Auschwitz vergast.

De overweging van mijn moeder was: al die Duitse Joden in Nederland zullen voor de oorlog huis en haard vast niet voor niets verlaten hebben.

Mijn opa en oma waren een heel andere gedachte toegedaan: “Dan zullen we aardappels moeten rooien in Polen”.

Mijn opa werkte jarenlang bij de firma O. De Leeuw. Een geweldige werkgever, die mijn grootouders zelfs aanbood om ze te helpen onder te duiken. Het is bijzonder en hartverwarmend om te zien dat de firma, die nog steeds bestaat, het Stolpersteine Project steunt. De kleinzoon van de oorspronkelijke eigenaar, de heer Bootsma, is hier aanwezig.

Direct na de oorlog herdacht De Leeuw in een bericht aan zijn klanten mijn opa met de volgende woorden: “Den heer Keizer was u sedert jaren bekend en wij weten, dat velen naast de zakelijke, ook vriendschapsbetrekkingen met hem onderhielden. Zijn sprankelende humor en grote mensenkennis waren oorzaak, dat hij bij de clientèle goede ingang had”.

Mijn broer en ik hebben mijn grootouders niet gekend, of het zou moeten zijn in het levenslange verdriet dat mijn moeder over hun verlies heeft gevoeld en beleden. Dat verdriet was kennelijk zo massief, dat het haar in de weg stond om details aan ons te vertellen over het gezinsleven van de familie Keizer. Als puber verzet plegen tegen mijn moeder was een heikele zaak, want meermalen werd ons toegevoegd: “Na alles wat ik heb meegemaakt, doen jullie mij dit ook nog aan”.

Na de oorlog is mijn moeder nooit meer in Zwolle geweest. Voor haar was het schuldige grond. Zij heeft ons dus nooit de plaatsen aangewezen, die een belangrijke rol hebben gespeeld in haar jeugd. Lang hebben wij haar voorbeeld gevolgd en leefde Zwolle voor ons slechts voort in de vorm van namen zoals opperrabbijn Hirsch, Denneboom, Troostwijk, Diezerplein, Wezeland, Hilda, Meijer Heiman, Stibbe, Lutteraan.

Het is in dit licht bezien, niet zo verbazingwekkend dat, toen ik Auschwitz bezocht, mij het gevoel van een déjà vu bekroop. Ik was hier nooit geweest, maar in de loop der jaren had ik zoveel over de plek gehoord en nagedacht - 80 familieleden waren er immers vermoord - dat ik mij verbeeldde er al eens eerder geweest te zijn.

Datzelfde gevoel had ik niet toen ik in Zwolle na zeer lange tijd de Oosterlaan 16, het laatste woonadres van mijn grootouders, bezocht. Het huis werd in de verhalen van mijn moeder gewoonweg niet genoemd.

Dat mijn broer en ik hier aanwezig zijn, mag best een klein wondertje genoemd worden. Mijn vrouw en ik brachten een paar maanden geleden een bezoek aan de Fundatie. Ik zei dat ik er nu eindelijk wel aan toe was om op zoek te gaan naar het adres van mijn grootouders. Toen we dat naderden zag ik een paar Stolpersteine; die ontbraken echter voor de deur van dit adres. Daar wilde ik het fijne wel eens van weten. Ik schreef naar de Stichting Zwolse Stolpersteine. Piet den Otter liet mij weten, dat er op 22 maart Stolpersteine zouden worden onthuld op deze plek.

Dat er nog familie in leven was, was hem niet bekend. Maar, dankzij de onderduik van mijn ouders en de geweldig moedige mensen die hen hielpen overleven, staan mijn broer en ik hier in blakende gezondheid. Dat vervult ons met grote dankbaarheid.

Van de familie van mijn grootouders leeft nog één volle neef, Dolf Meibergen in Almelo, maar die is er fysiek te slecht aan toe om hier aanwezig te kunnen zijn.

Naast mijn moeder, hebben twee tantes van ons,  een zuster van mijn opa en een zuster van mijn oma, de oorlog overleefd. Grootouders hebben Micha en ik gemist, maar deze beide tantes hebben op een ongelofelijke manier de honneurs waargenomen voor hun afwezigheid.

Nu herdenken we hier mijn grootouders. Wat zal volgen is het adres Kanaalstraat 3 in Apeldoorn, het laatste adres van mijn tante. En vervolgens het monument van Liebeskind in Amsterdam voor alle vermoorde joden uit Nederland.

Micha – mijn broer - en ik hoeven ons niet te vervelen.

Wij danken alle mensen, die het mogelijk hebben gemaakt om deze kleine monumentjes voor mijn grootouders op te richten. Nu inmiddels op vele plaatsen Stolpersteine zijn aangebracht brengt mij dat op een aardig idee, al zeg ik het zelf. Zou het niet een gepaste taakstraf zijn voor veroordeelde racisten en andere “minder, minder”-roepers om 100 Stolpersteine langs te gaan en op elke steen een bloem te leggen.

Om vrolijk te eindigen nog even een van de vele familie-anekdotes.

Oma: “Koos hoe schrief ie meubelen”. “Als ie dat te moeilijk vindt dan schrief ie toch tafels en stoeln”.