Martin Weissmann is de oudste zoon van onderwijzer Max Weissmann en Lena Kohlman. Martin heeft een broertje, Felix, die op tweejarige leeftijd overlijdt. Zijn andere broer, Hugo (hoogstwaarschijnlijk alleenstaand en zonder kinderen), wordt in de oorlog naar het getto in Riga gedeporteerd en overlijdt daar.
Clara Louise Goldschmit is de dochter van wijnhandelaar Rudolph Goldschmit en Therese Löb (later neemt de familie van Therese de achternaam Jäger aan). Clara Louise heeft één oudere broer, Gustav Adolph Richard.
Martin Weissmann is bankdirecteur. Martin en Clara Louise trouwen op 4 april 1902 in het Duitse Frankfurt am Main. Ze krijgen twee zoons. De oudste, Max, wordt in 1903 geboren en overleeft de oorlog. Hij is getrouwd en net als zijn vader bankier. In 1911 wordt een tweede zoon geboren, deze sterft als hij bijna twee jaar oud is.
Tussen april en juli 1938 wonen Martin en Clara Louise in de Hogeweg op nummer 34 in Apeldoorn (in het vreemdelingenregister van Apeldoorn staat, zonder een specifieke woonplaats aan te geven: ‘sedert februari 1938 in Nederland’). In juli van dat jaar keren zij terug naar Duitsland, maar al na een paar maanden, op 3 december 1938, emigreren ze opnieuw naar Apeldoorn. Ze vestigen zich dan in de Regentesselaan op nummer 42. In het vreemdelingenregister staat onder het kopje ‘om welke reden Duitschland verlaten’: ‘Voor het regelen van zijn emigratie naar Amerika’. En op de vraag hoe Martin in zijn onderhoud gaat voorzien: ‘Voorziet uit eigen middelen’.
Omdat beiden geen 'typisch Joodse voornamen’ hebben, moeten zij, op bevel van de nazi’s, vanaf januari 1939 een stigmatiserende persoonsnaam aan hun eigen voornaam toevoegen. De officiële naam van deze verordening luidt: ‘Zweite verordnung zur Durchführung des Gesetzes über die veränderung von Familiennamen und Vornamen’. Deze wet schrijft voor dat vanaf 1 januari 1939 alle Joden die Duits onderdaan zijn, maar geen 'typisch Joodse voornaam' dragen, een tweede persoonsnaam aan hun naam moeten toevoegen (deze wet gold dus ook voor Duitse Joden die uit Duitsland waren gevlucht). De mannen worden verplicht ‘Israël' aan hun persoonsnaam toe te voegen en de vrouwen ‘Sara’. Op een lijst kunnen Martin en Clara Louise zien dat hun voornamen als ‘niet typisch Joods’ worden aangemerkt.
Op 19 oktober 1940 neemt het echtpaar zijn intrek in een huis in de Bas Backerlaan op nummer 9. Op 28 september 1942 gaan zij inwonen bij het Joodse gezin Polak, Deventerstraat 51 II. De datum van de verhuizing is een sterke indicatie voor een gedwongen vertrek. Enkele dagen na hun verhuizing worden Martin en Clara Louise opgepakt; in de nacht van twee op drie oktober 1942 worden ze in hun slaap overvallen en weggevoerd. Het echtpaar wordt meteen daarna in Kamp Westerbork geregistreerd. Van Clara Louise is bekend dat ze wordt ondergebracht in barak 81.
Hoogstens drie weken na zijn aankomst in Kamp Westerbork, wordt Martin naar het academisch ziekenhuis in Groningen gebracht. Dit blijkt uit documenten van het Rode Kruis. De registratiekaart van de Joodse Raad bevat de veel gebruikte notitie: ‘12/13-10.1942 nog in Wbk’. Martin sterft op 25 oktober 1942 in Groningen aan de gevolgen van een blaasoperatie. Het is niet duidelijk of Clara Louise op de hoogte is gebracht van de dood van haar man.
Clara Louise verblijft ruim zeven maanden in Kamp Westerbork. Op dinsdag 11 mei 1943 vertrekt uit het kamp een trein met 1446 gedeporteerden naar Sobibor. Clara Louise zit in één van de vijfendertig wagons. Meteen bij aankomst op vrijdag 14 mei 1943 wordt Clara Louise in een gaskamer van haar leven beroofd. Slechts één gedeporteerde uit dit transport zal uiteindelijk de oorlog overleven.
Na de oorlog dient een kleindochter van Martin en Clara Louise een claim in bij het CRT (Claims Resolution Tribunal) vanwege het door de Duitsers geroofde geld van haar grootouders. De kleindochter verwijst in de claim naar een brief die Clara Louise voor haar dood aan haar zoon Max heeft gestuurd, die toen in San Antonio in Texas woonde.
Bronnen: Stichting Sobibor, rapportage van het Claims Resolution Tribunal, het NIOD Instituut, BundesArchiv.de, stadsarchief Frankfurt Am Main en stadsarchief Neurenberg. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters en Yad Vashem.
7 december 2021