Verhaal

In Memoriam I

1872-1927

Izaäc Hoogstraal is de zoon van borstelfabrikant Koppel Hoogstraal en Wilhelmina Hoogstraal-Frankforter. Hij is een van de acht kinderen binnen dit gezin. Twee van hen sterven voor de oorlog. In 1938 overlijdt zijn vader. Zijn moeder wordt naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd en daar opgenomen in de ziekenbarak. Zij overlijdt in dit kamp. Alleen Izaäcs broer Comprecht zal de oorlog overleven.

Izaäc groeit op in Uithuizen en verhuist in de zomer van 1900, hij is dan vijf jaar, met zijn ouders naar Amersfoort. Zijn oom Samuel Hoogstraal (1864) in hun Amersfoortse huis inwonen. In september 1902 verhuist het gezin, en ook deze oom, naar Apeldoorn. Izaäc is dan zeven jaar. Zijn vader Koppel en oom Samuel krijgen in 1904 een vergunning voor het oprichten van een borstelfabriek. Deze 'Machinale borstel-, bezem- en kwastenfabriek' wordt de start van een familiebedrijf. De fabriek is gevestigd op het woonadres van Koppel, Oranjestraat 21 (nu: 15b). Het bedrijf heet simpelweg ‘Borstelfabriek Oranjestraat’ of ‘Borstelfabriek Gebroeders Hoogstraal’.

Hilde Berta Meyer is de dochter van Sally Meyer en Johanna Meyer-Löwenberg. Ze is geboren in het Duitse Wesel. Haar vader verdient de kost als fotograaf en later als eigenaar van een schoenenwinkel. In het register van meisjes van het secundair onderwijs, ook wel meisjesschool (Lyceum) genoemd, staat Hilde Berta ingeschreven als Hilde of Hildegard Meyer, dochter van handelaar Sally Meyer.

De ouders van Hilde Berta vluchten in 1933 naar Nederland. Ze gaan inwonen bij hun dochter in Apeldoorn, adres: Marialaan 28 (tegenwoordig: Canadalaan). Van hieruit worden ze uiteindelijk gedeporteerd naar Kamp Westerbork.

In juni 1916 vertrekken Izaäc en zijn broer Comprecht naar Duitsland, de exacte plaats is onbekend. Precies twee jaar later, in juni 1918, keren de broers terug naar hun ouderlijk huis in Nederland.

In juli 1916 opent Izaäcs broer Frederik een winkel met opnieuw een simpele, maar duidelijke naam: ‘Borstelhuis Hoogstraal’. Een verslaggever van de lokale krant komt enkele uren voor de opening een kijkje nemen. Hij schrijft: Hedenavond opent de heer F. Hoogstraal, in het perceel Deventerstraat no. 6, eene zaak in borstelwerken en huishoudelijke artikelen. Hedenmorgen hebben wij een kijkje kunnen nemen wat er in deze nieuwe zaak al zoo te koop is. Behalve fijn en grof borstelwerk uit de fabriek van fa. Hoogstraal alhier, dat in een ,,Borstelhuis” thuis behoort, treft men er een massa artikelen aan, die slechts min of meer verwant zijn aan het borstelwerk. Huishoudelijk keukengerief en toiletartikelen zijn in het magazijn ruim voorhanden. De indruk wordt gewekt dat de zaak van Frederik geen verlengstuk is van de borstelfabriek van zijn vader en zijn oom in de Oranjestraat, maar dat hij wel producten uit de fabriek verkoopt.

In november 1918 meldt Izaäc een diefstal bij de plaatselijke politie. Een dag eerder had Comprecht hem gewezen op een partij gestolen zeemleren lappen. In de zeven pagina's tellende aangifte (inclusief verklaringen van verdachten), verklaart Izaäc dat hij samen met zijn broer Comprecht een zaak heeft. Hun vader, als getuige genoemd, stelt dat deze lappen te koop worden aangeboden door een dorpsgenoot, Salomon Abraham Herz, de vader van de op dat moment thuiswonende Jesaias Herz (1886-1942). Izaäc besluit deze Herz te gaan opzoeken. Hij stelt zich voor als een geïnteresseerde koper en krijgt de partij lappen te zien. Hij telt er twintig en herkent ze als zijn zakelijke eigendom. Herz wordt door de politie gehoord en verklaart dat hij de lappen heeft gekocht van een jongen met de achternaam Hendriks en een voor hem onbekende leeftijdsgenoot.

Uiteindelijk blijkt dat enkele kinderen, waaronder een cliënt van de stichting Hoenderloo, de daders zijn. Een van hen getuigt dat hij een sleutel had die eigendom van de zorginstelling is, maar dat hij wilde proberen of deze op de deur van het pakhuis van de broers Hoogstraal paste. Hij slaagde erin de deur te openen. Daarna stalen de kinderen verschillende goederen.

De jongens geven toe dat ze de gestolen lappen aan koopman Herz hebben aangeboden voor twintig gulden, maar dat hij niet verder wilde gaan dan vijftien. Toen de jongens de winkel verlieten met hun ‘koopwaar’, liep Herz even later naar buiten en deed een bod van zeventien gulden. De jongens gingen ermee akkoord . Herz vroeg nog waar ze de partij vandaan hadden. "Smokkelwaar" was hun antwoord.

Herz neemt de zeemleren lappen mee naar het verhoor, maar Izaäc ziet dat er twee ontbreken. Omdat het sabbat is, vraagt Herz of hij de resterende lappen een dag later mag terugbrengen. Izaäc wijst de koopman erop dat hij met zijn beroepskennis had moeten weten dat de prijs die de jongens vroegen veel te laag was, wat wel moest betekenen dat ze niet eerlijk aan de lappen waren gekomen.

Een paar maanden na de aangifte verlaat Izaäc Apeldoorn. In maart 1919 vestigt hij zich in Den Haag. Zijn broer Siemon woont daar al sinds 1911 en Comprecht volgt later. Siemon is de eigenaar van borstelfabriek 'De Ster'. De fabriek is gevestigd aan de Witte de Withstraat, ook het woonadres van Siemon en zijn vrouw Dina. Het bedrijf verhuist later naar het adres Hofwijckplein 76. Izaäc wordt in het Haagse bevolkingsregister genoemd als bedrijfsleider van een borstelfabriek, vrijwel zeker het bedrijf van zijn broer Siemon. Een aanwijzing hiervoor is dat de drie broers in 1925 gelijktijdig van de hofstad weer naar Apeldoorn teruggaan. De broers plaatsen een paar keer een advertentie om (ongehuwd) personeel te werven en ook blijken ze op zoek naar een bakfiets op drie wielen.

Izaäc en Comprecht gaan op het perceel wonen van het bedrijf van hun vader en hun oom in de Oranjestraat. Izaäc, Siemon en Comprecht starten als vennoten in het bedrijf. Izaäc verhuist naar het adres van zijn ouders aan de Christiaan Geurtsweg 4.

In hetzelfde jaar nemen Izaäc, Siemon en Comprecht de borstelfabriek over. Het bedrijf wordt verplaatst van de Oranjestraat naar Julianastraat 3. 

De bewaard gebleven handelsregisters geven geen sluitend beeld. Op grond van de beschikbare informatie zijn twee scenario’s denkbaar; het bedrijf van hun vader Koppel en hun oom Samuel stond op non-actief en de neven hebben de productie opnieuw moeten opstarten. Maar het is evengoed denkbaar dat ze de fabriek volledig in bedrijf hebben overgenomen. De zaak krijgt de naam ‘De Ster’, dezelfde naam als de fabriek die de drie neven elders bestierden. Ze maken in een advertentie bekend dat ze de zaak vanuit Den Haag naar Oranjestraat 21 in Apeldoorn hebben verplaatst.

Opvallend is dat in de plaatselijke krant van mei 1927 staat, dat de zaak in de Oranjestraat wordt opgeheven, terwijl het alleen om een adreswijziging gaat. De vestiging op het nieuwe adres is van korte duur. Op z’n laatst in de zomer van 1928 functioneert het bedrijf weer op het oude adres. Dit is ook het moment dat Siemon uit het bedrijf stapt; in het dossier van de Kamer van Koophandel wordt hij met zijn volledige naam vermeld als uittredend vennoot. Hierdoor kan hij niet worden verward met zijn oom Samuel. 

In november van 1929 wordt de fabriek failliet verklaard. Maar er komt toch een doorstart tot stand. In 1932 is de zaak nog steeds actief, maar er breekt brand uit. Uit het politierapport: Zaterdagavond brak er brand uit in een houten loods, staande op het terrein der borstelfabriek van de firma Hoogstraal aan de Oranjestraat. De geheele loods met inhoud is verbrand. De Apeldoornsche brandweer heeft den brand gebluscht.

In de winter van 1929 speelt er een ‘I. Hoogstraal’ mee in een uitvoering van de Apeldoornsche Joodsche Toneelvereeniging (A.J.T.). De vereniging viert dan haar tienjarige bestaan. Het is niet met zekerheid vast te stellen of dit Izaäc of zijn neef Isidoor (Isy) Hoogstraal (1906-1942) is. In het stuk speelt deze I. Hoogstraal een rol als student. Dat zou beter passen bij de tweeëntwintigjarige Isidoor.