Salomon Nathans was een geboren Harener. Zijn ouders, Simon Nathans en Bettje de Jong, afkomstig uit het Duitse Bunde, hadden een café aan de Middelhorst in Haren. Salomon had vier zussen en een broer, allen geboren in Haren.
Salomon David Nathans werd op 24 februari 1889 geboren. Op 13 augustus 1919 trouwde hij, 30 jaar oud, in Peize met de 28-jarige Rosa Rosenbaum, geboren op 17 april 1891. Twee weken later werd het echtpaar officieel in de gemeente Haren ingeschreven. Op de hoek van de Rijksstraatweg-Kerkstraat was sinds 1911 de kledingwinkel van de familie Homan gevestigd. Homan verkocht dames-, heren-, kinder- en bruidskleding. De winkel werd hem te klein en daarom werd in 1925 een groter pand gekocht.
Salomon Nathans nam de winkel met woonhuis van Homan over en begon er een manufacturenzaak. Een directe concurrent voor Homan was Nathans niet. Nathans verkocht voornamelijk stoffen, bedrijfskleding, onderkleding, doodshemden, sokken en manufacturen: ‘kantjes en bandjes’. Homan verkocht kant-en-klare confectiekleding en Nathans verkocht alles wat je nodig had om zelf kleding te maken. Nathans maakte tegen zijn klanten wel grappen over zijn voorganger: “Wat maakt het nu uit of je door een gereformeerde of een Jood wordt afgezet?” vroeg hij dan.
De familie woonde naast en boven de winkel in hetzelfde pand. Op de zolder lagen de voorraden stoffen, knopen en garen. In de winkel stonden hoge kasten met veel laatjes en vakjes. Mensen die er gekocht hebben, herinneren zich de geur van de ouderwetse stoffen nog goed: rood baai, een wollen stof waar ondergoed van genaaid werd en blauwe simson voor werkkielen.
Salomon Nathans, gewoonlijk Sam genoemd, trok er ook op uit met de fiets, volgeladen met stoffen, om in Onnen, Glimmen en Noordlaren zijn waren aan de deur te verkopen.
Sam en Rosa kregen twee zoons. Simon Nathans werd geboren op 1 mei 1921 en Ephraïm Nathans op 9 december 1922. De jongens gingen naar de openbare lagere school in de Kerkstraat, op een steenworp afstand van hun huis. Klasgenoten herinneren zich hen als onopvallende, rustige, aardige jongens. Simon, door iedereen Simi genoemd, ging na de lagere school naar de Groningse Gemeentelijke HBS in het schoolgebouw aan de Helperbrink in Helpman. In 1940 slaagde hij daar voor zijn eindexamen.
Ephraïm, Eefie genoemd, ging na de lagere school zijn ouders in de zaak helpen. In de Kerkstraat speelden de kinderen meestal buiten. Ook Simi en Eefie waren vaak buiten te vinden en speelden wel mee, al herinneren enkele buurkinderen van toen zich dat zij meestal een afwachtende houding aannamen, verlegen en bescheiden waren.
De familie Nathans leefde volgens de traditionele Joodse principes. Op zaterdag was de winkel gesloten, op zondag geopend. Vader en zoons bezochten elke week de synagoge in Groningen.
Mevrouw G. Piek-Wetzes, wonend aan de Meerweg, was enige tijd dienstmeisje bij de familie Nathans. Op sabbat moest zij het vuur ontsteken, want de gelovige familie mocht dat zelf niet doen op die dag. Er werd koosjer gegeten en dat stelde hoge eisen aan de bereiding van de maaltijden. Ook mochten borden waar vlees van gegeten was en kopjes die voor melk gebruikt waren nooit tegelijk worden afgewassen. Er waren feestdagen dat er helemaal niet mocht worden gegeten. Dan fietste een kennis van de familie wel eens plagerig voorbij met een lekker vers brood onder de arm. Om zulke grappen kon Nathans wel lachen. Hij hield van een geintje.
Mevrouw Piek kreeg ooit de schrik van haar leven toen Nathans plotseling in een van zijn eigen doodshemden in de winkel verscheen. “Zo zie ik er uit als ik heenga,” grapte hij.
Vrijwel iedereen in Haren kwam weleens in de winkel van Nathans. Wie niet hechtte aan de zondagsheiliging vond het handig dat de winkel op zondag open was. Mevrouw Nathans stond altijd in de winkel en zij was een echte zakenvrouw.
De zaken gingen goed. Nathans belegde zijn winst in onroerend goed. Hij kocht en verhuurde verscheidene panden in Haren en Glimmen.
Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak en de Joden in snel tempo geïsoleerd werden, bleef Nathans optimistisch. Hij stelde de klanten gerust en maakte grappen over de Duitsers. Maar de beperkingen maakten het hem al gauw moeilijk zijn zaken goed voort te zetten. In oktober 1940 moest hij zijn bedrijf via de Kamer van Koophandel aanmelden bij de Wirtschaftsprüfstelle. Vanaf maart 1941 kon hij nog alleen inkopen bij Joodse grossiers, die zelf van toelevering werden afgesneden. Daarna werd het niet-Joden verboden bij Joodse winkeliers te kopen en vanaf mei 1942 mochten Joden geen bezit meer hebben, op ƒ 250,- na. Feitelijk was het eind 1941 voor Nathans al niet meer mogelijk voldoende middelen van bestaan te genereren uit de manufacturenwinkel.
Vanaf het moment dat het Joden verboden werd de eigen woonplaats zonder vergunning te verlaten (september 1941), liep Salomon op gezette tijden naar de dorpsgrens: de Esserweg. Zijn broer, die in Helpman woonde, deed hetzelfde. Daar, aan de grens tussen Haren en Groningen, hadden de broers contact, wisselden nieuwtjes uit en bespraken de situatie.
De zoons van Nathans liepen met hun ziel onder arm. Naar school gaan kon niet meer en werk was er voor hen niet te vinden. Ze hielpen nog wel eens mee op de boerderij van de ouders van vrienden. Op een dag mochten ze met Jacob Ottens, die een boerderij had aan de Rijksstraatweg, mee naar het hooiland in Onnen. Ze zouden vroeg in de avond de rit van Onnen naar Haren maken, bovenop de volgeladen hooiwagen. Maar het werk liep uit en ineens was het acht uur en na dat tijdstip mochten Simon en Ephraïm niet meer op straat zijn. De mooie rit bovenop de hooibult veranderende in een benauwde tocht: verstopt onder het hooi.
Begin juli 1942 kregen ook Salomon, Simon en Ephraïm Nathans de oproep zich te laten keuren voor een werkkamp. Of vader Salomon goedgekeurd werd, is niet duidelijk. Een Harener herinnert zich dat zijn gezondheid te wensen overliet. Anderen hebben hem horen zeggen dat hij niet hoefde, maar dat hij zijn zoons niet alleen naar een werkkamp wilde laten gaan.
Op vrijdag 10 juli 1942 meldden vader en zoons zich bij de bus aan de Emmalaan. Met zeven Joodse lotgenoten uit Haren werden zij naar Westerbork gebracht. Vandaar vertrokken zij alle drie in de nacht van 14 op 15 juli met het eerste transport naar Auschwitz.
Simon Nathans kwam om het leven in Auschwitz op 21 augustus 1942. Hij was 21 jaar.
Ephraïm Nathans overleed in Auschwitz op 2 september 1942, op 19-jarige leeftijd.
Niet precies bekend is wanneer Salomon Nathans de weg naar de gaskamer moest afleggen. Zijn sterfdatum is geregistreerd op een verzameldatum: 30 september 1942. Op die dag was Salomon David Nathans, 53 jaar, in elk geval niet meer in leven.
Rosa Nathans bleef alleen achter in het winkelhuis. Kort na het vertrek van Salomon en de jongens werd de winkel gesloten en verzegeld. Toen Rosa geen levensteken meer kreeg van haar man en zoons, werd zij onrustig. Mevrouw Piek, destijds haar dienstmeisje, bood Rosa een schuilplaats aan in haar huisje aan de Meerweg. Er zaten daar al meer onderduikers. Maar Rosa wilde niet, want zij hoopte op een weerzien met haar gezin. Tegen mevrouw Duitscher vertelde zij dat ze binnenkort ook weg zou gaan in de hoop haar geliefden terug te zien.
Op de avond van vrijdag 27 november 1942 werd Rosa van huis gehaald en naar de trein in Groningen vervoerd die haar naar Westerbork bracht.
Op 8 december moest Rosa op transport naar Auschwitz. Daar is zij direct doorgevoerd naar de gaskamer. Op 11 december 1942 eindigde het leven van Rosa Nathans-Rosenbaum, 51 jaar oud.
Zes weken na het vertrek van Rosa, op 8 januari 1943, werden winkel en woning leeggehaald door Harense politieagenten en gemeentepersoneel.
Bron: ‘Van kwaad tot onvoorstelbaar erger’, Wil Legemaat, Haren, 2010
In 2010 zijn aan de Rijksstraatweg te Haren op de hoek Kerkstraat vier Stolpersteine gelegd voor Salomon Nathans, Rosa Rosenbaum en hun zoon Simon en Ephraïm