Dina Cohen werd op 16 oktober 1919 geboren in Groningen, als dochter van Simon Heiman Cohen en Amalia Hemelrijk. Zij woonden boven hun winkel in kachels en huishoudelijke artikelen in de Oosterstraat.
Eind oktober 1934 verhuisden Simon, Amalia en Dina Cohen naar Haren, waar zij de helft van een groot herenhuis betrokken: Rijksstraatweg 257.
Dina wilde verpleegster worden en vertrok in 1937 voor haar opleiding naar Amsterdam. Twee jaar later woonde zij weer enkele maanden bij haar ouders, om in januari 1940 naar de Oostersingel 59 in Groningen te verhuizen. Daar kreeg zij een baan als verpleegster in het Academisch Ziekenhuis.
Haar vader werd in 1942 afgevoerd naar Westerbork. Hij werd op 17 september 1943 omgebracht in Auschwitz.
Dina's moeder overleefde de oorlog door bijtijds onder te duiken. Zij zocht na de oorlog vijf lange jaren naar Dina.
Dina Cohen was, volgens de mensen die haar gekend hebben, een pittig en knap meisje.
In de eerste oorlogsjaren verhuisde zij naar Rotterdam of Den Haag en trouwde daar in oktober 1940 met Dirk Frederick de Leve.
Toen de Jodenvervolging werd ingezet, dook het jonge stel onder in Den Haag. Daar zijn beiden in mei 1944 opgepakt en twee weken gevangengehouden in de gevangenis van Scheveningen. Op 3 juni werden zij afgevoerd naar Westerbork, waar ze (als straf voor het onderduiken) in barak 67 terechtkwamen, de strafbarak. Op 31 juli volgde transport naar Theresienstadt.
Dirk de Leve werd op 28 september 1944 gedeporteerd naar Auschwitz. Dineke volgde enkele dagen later: op 1 oktober 1944 werd zij met de trein van Theresienstadt naar Auschwitz gebracht. Na selectie werd zij aangewezen om dwangarbeid te verrichten in de dependance van de Arado vliegtuigfabriek in Freiberg, Duitsland. In een voormalige porseleinfabriek werden onderdelen gemonteerd voor gevechtsvliegtuigen, waaronder bommenwerpers met straalmotoren. Dineke kwam er met het transport van 12 oktober 1944 aan.
De dwangarbeiders waren geregistreerd in Kamp Flossenbürg; Freiberg was een nevenkamp van Flossenbürg. Dineke had het gevangenenummer 54378. Tot eind maart 1945 werkte zij in de vliegtuigfabriek. Op 14 april werden de dwangarbeiders per trein afgevoerd naar concentratiekamp Mauthausen, Oostenrijk, ‘op de vlucht voor de bevrijders’, in dit geval de Russen. Een reis die ruim twee weken duurde, deels in open treinwagons.
Dineke Cohen was al ziek op het moment dat het transport naar Mauthausen werd ingezet. Een van de metgezellen van Dineke tijdens de treinreis van Freiberg naar Mauthausen was de Duitse Lisa Scheuer. In 1988 schreef Scheuer een autobiografie getiteld ‘Vom Tode, der nicht stattfand’. Daarin beschrijft zij wat er gebeurde na aankomst in Mauthausen. Op 29 april moesten de gevangenen zich laten registreren voor doorzending naar het zigeunerdeel van Kamp Mauthausen. Urenlang stonden zij te wachten op de appèlplaats. Lisa Scheuer: ‘Uiteindelijk kwam de opdracht om ons volledig uit te kleden. Alle vodden die we nog aan ons lichaam hadden, moesten we uittrekken. Daarna waren we nog meerdere uren, nu volledig naakt, op de betonvloer. Eindelijk gaf de kampleiding het bevel dat wij naar het beruchte Gypsykamp moesten marcheren. Twee zieke vrouwen, die wij al in Freiberg in de ziekenwagon op een brits hadden gelegd, bleven liggen op de appèlplaats. We realiseerden ons pas op het moment dat we moesten gaan marcheren, dat ze gestorven waren. Een jonge Hollandse en een oudere Tsjechische vrouw. We moesten hen laten liggen, konden hen niet meenemen naar het zigeunerkamp. Het enige wat we konden doen was snel een dodengebed uitspreken en dan doorgaan.’
Na de uitkomsten van de zogenaamde ‘Uitsluitingsprocedure’ en uit meerdere documenten mag worden geconcludeerd dat het hier om Dineke Cohen ging. Een joodse medegevangene die Dineke op de appèlplaats heeft zien sterven en die zelf de bevrijding van Mauthausen op 5 mei 1945 meemaakte, heeft haar overlijden later gemeld bij het Nederlandse Rode Kruis. Daarbij is echter een andere datum opgegeven: 20 maart en de overlijdensoorzaak: ‘frozen tot death’. Op 20 maart was het transport uit Freiberg echter nog niet aangekomen in Mauthausen. Er was maar één transport met vrouwelijke gevangenen van Freiberg naar Mauthausen en dat arriveerde op 29 april 1945. Aangenomen wordt nu dat 29 april de juiste datum is.
Het ‘frozen to death’ mag niet letterlijk genomen worden, maar kan worden gezien als aansluitend op de beschrijving van Lisa Scheuer: het lange koude wachten, naakt op een betonnen vloer.
Dirk de Leve, de echtgenoot van Dineke, overleefde de kampen. Hij hertrouwde met Bernice Sherbaw. Dirk kreeg uiterlijk in 1985 de informatie van het Rode Kruis. Met de verkeerde datum. Bernice Sherbaw heeft in 1992 een getuigenis afgelegd voor de database van Yad Vashem en ook daar de datum in maart genoemd, als ook de toevoeging ‘frozen to death. Ook op het Nederlands monument in Mauthausen is deze datum vermeld achter de naam van Dineke. Het is uitermate wrang én verdrietig dat Dineke Cohen slechts zes dagen voor de bevrijding van Kamp Mauthausen (5 mei 1945 door de Amerikanen) bezweek aan de ontberingen. Ze werd 25 jaar.
Dineke’s moeder, Amalia Cohen-Hemelrijk, dook onder in huize Tolstoi aan de Bähler Boermalaan in Eelde. Daar zou zij blijven tot de bevrijding. Na de oorlog keerde Amalia terug naar het huis aan de Rijksstraatweg in Haren. Kennelijk kreeg zij wel zekerheid over het lot van haar man. Maar hoe was het Dineke vergaan? Een jarenlange zoektocht naar Dineke begon.
Van Dirk de Leve of anderen heeft Amalia al vrij snel vernomen dat Dineke uiteindelijk in Mauthausen terecht gekomen was. Maar er waren destijds geen getuigenissen van haar overlijden. Dus bleef Amalia hopen op terugkeer.
Aanvankelijk wachtte zij alle treinen met terugkerende gevangenen op. Oproep in ‘De Waarheid’, oktober 1945 Daarna werden transporten naar Zweden onderzocht die door verpleegkundigen werden begeleid. Dit in de hoop dat Dineke één van die verpleegkundigen was. Er waren tips die wezen op Zweden, op Palestina en er waren suggesties over geheugenverlies. Getuigenissen van verpleegsters en een arts in het ziekenhuis van Mauthausen.
Meerdere keren reisde Amalia naar Zweden en Palestina en in verscheidene kranten werden oproepen geplaatst.
Na vijf, zes jaar zoeken gaf Amalia het zoeken op, de hoop mogelijk niet. Zij verkocht het bedrijf voor een levenslange lijfrente aan procuratiehouder Smilde, verkocht het huis in Haren en verhuisde naar Arnhem. In 1986 overleed Amalia op hoge leeftijd in het Sinaïcentrum in Amersfoort.
Verhaal