Sara Keizer is de dochter van vertegenwoordiger Koos Lion Keizer en Rosetta Polak. Ze heeft een vijf jaar oudere zus, Henriette, ook wel Jetty genoemd. Sara is coupeuse. Een paar maanden voor de oorlog verlaat Sara haar ouderlijk huis in Zwolle en verhuist naar Kanaalpad 3 in Apeldoorn. Dat is het adres waar haar zus Henriette en haar zwager Siegmund van Buuren wonen. Henriette en Siegmund zullen de oorlog overleven.
Sara is verloofd met Jan Cost-Budde. Zij rolt het verzet in als koerierster en noemt zichzelf uit veiligheidsoverwegingen Annie. Op 28 mei 1942 laat Sara zich inschrijven op de Bas Backerlaan; hier woonde het eveneens Joodse gezin Philipse, maar zij zijn een paar weken eerder bij de ouders van mevrouw Philipse ingetrokken. Uit een naoorlogse getuigenis van Siegmund komt naar voren dat zij hun eigen woning aan het Kanaalpad moesten verlaten, omdat het door de nazi’s was gevorderd. Jozua Levie biedt hen de leegstaande woning aan de Bas Backerlaan aan.
Op 26 november 1942 wordt Sara Keizer genoemd in het politieblad: “De commissaris van politie te Apeldoorn verzoekt opsporing, aanhouding en voorgeleiding van Sara Keizer. Zij wordt ervan verdacht van woonplaats te zijn veranderd zonder de daartoe vereiste vergunning te hebben.” Op deze wijze werden Joden aangeduid die onderdoken.
Het is onbekend waar Sara ondergedoken heeft gezeten. Haar nabestaanden hebben een briefje in bezit dat door Sara uit Amsterdam naar Apeldoorn is verstuurd. Het is daardoor aannemelijk dat Sara in elk geval een bepaalde periode in Amsterdam is ondergedoken.
De aanleiding van de arrestatie van Sara en haar verloofde Jan is vermoedelijk verraad geweest. Jan Cost-Budde wordt in Kamp Vught geïnterneerd en later naar Duitsland gedeporteerd. Hij is van 26 mei 1944 tot aan de bevrijding op 29 april 1945 een gevangene in concentratiekamp Dachau.
Sara wordt op 4 februari 1944 in Kamp Westerbork geregistreerd, een vermelding op haar naam noemt barak 67 als haar onderkomen, dit is een strafbarak, onder andere bedoeld om opgepakte onderduikers onder te brengen. Op dinsdag 8 februari 1944 vertrekt een trein uit het kamp met als eindbestemming vernietigingskamp Auschwitz.
In het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters staat een verslag opgetekend, waarin de voorbereidingen voor dit transport worden beschreven: Op 4 februari 1944 stuurde de kampcommandant Gemmeker een telex naar Den Haag, waarin hij zei dat hij het “dringend noodzakelijk (achtte) om, ongeacht infectie- en koortsziekten, de deportatie van de zieke Joden te doen plaatsvinden”. Als dat gebeurde, zou er ook minder personeel in het ziekenhuis nodig zijn. Even later: Op deze manier zal het ziekenhuis zeker van 400-500 zieke Joden ontlast worden. Voor het transport van 8-2-1944 ben ik voornemens alle transportfreie Joden, inclusief diegenen die aan een infectieziekte lijden (roodvonk, difterie, infectueuze geelzucht, tbc) te deporteren en heb ik om een overeenkomstig groter aantal wagons gevraagd. De kamparts heb ik medegedeeld dat er geen voor het transport ongeschikten zijn, behalve als de te transporteren zieke Jood met zekerheid binnen de eerstvolgende 3-8 uur zou overlijden.
Transport 86 telt in totaal 1015 passagiers. Op de derde dag van het transport komt Sara in Auschwitz aan. Ze sterft acht dagen later, volgens een vermelding bij het NIOD is zij bezweken aan vlektyfus.
De zwager en zus van Sara overleven de oorlog. Siegmund verklaart na de oorlog dat hij zich met zijn vrouw op 20 januari 1943 moest melden bij zijn werkgever, het Apeldoornsche Bosch. Hij was van mening dat de nazi’s de woning aan de Bas Backerlaan nodig hadden. Met de handkar verhuizen Siegmund en Henriette hun eigendommen van de Bas Backerlaan naar de inrichting. Het echtpaar krijgt onderdak in de woning van Philip Fuldauer, de onderdirecteur van het Apeldoornsche Bosch, en ook de directeur van het Paedagogium Achisomog. Via een arts krijgen Siegmund en Henriette te horen dat het terrein ondertussen is bezet. Ze besluiten te vluchten. Samen met de zoon van Fuldauer (die in het huis van zijn ouders zit ondergedoken) verlaten ze de woning en ontlopen zo de ophanden zijnde deportatie. Via verschillende onderduikadressen komt het echtpaar in contact met het netwerk van hun (schoon)zus Sara. Het netwerk brengt hen naar een onderduikadres in Epe. Op een later moment gaat het echtpaar naar Amsterdam en verblijft er bij Sara en haar vriend. Als er een gerucht rondgaat dat hun plek is verraden, vluchten ze met z’n vieren naar Limburg.
Bronnen: CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters, verwanten van Sara Keizer, Het NIOD en stichting stolpersteine Zwolle.
16 februari 2023