Het gezin Van Es, woonde aan de Valeriusstraat te Amsterdam. Twee kinderen op studentenleeftijd waren al ondergedoken en vader Coen, moeder Paula en dochter Sonja konden net op tijd ontsnappen aan arrestatie.
Vanaf augustus 1942 betrokken ze een bovenkamer bij het gezin van Jan Kooij aan de Constant Erzeijstraat 39 te Utrecht. Jan was geboren te Den Helder en sergeant geweest bij de kustartillerie. Eind december trokken ook de schoonouders van Jan bij de familie in. Die moesten verplicht verhuizen en hun inboedel verkopen vanwege de bouw van de Duitse verdedigingswerken in Den Helder. Ze kregen de eetkamer toegewezen.
Jongste dochter Sonja zat aanvankelijk ondergedoken bij Egbert Schellinger op de W.A.Vultostraat 98 te Utrecht. Hij woonde er met dochter Johanna (Joke) geboren in 1923. Zijn echtgenote was opgenomen in een sanatorium en dochter Elisabeth woonde elders. Egbert had zijn huis ter beschikking gesteld als doorgangshuis voor joodse mensen. Die verbleven er vaak voor twee à drie weken om vervolgens weer elders onder te duiken. Zo ging dat zeker een half jaar lang met alle risico’s. Sonja van Es kon redelijk vrij de straat op om dat zij er niet erg Joods uitzag. Zij ging door voor een nichtje van de familie. Sonja bezocht haar ouders geregeld. Oud onderofficier Jan Kooij was in mei 1943 net ouder dan 45 jaar en kreeg daarom geen oproep om zich te melden als krijgsgevangene waardoor Coen en Paula hoogstwaarschijnlijk hadden moeten vertrekken.
Halverwege maart 1944 kreeg de familie Kooy nieuwe buren. De leraar die er woonde ging verhuizen. De woning werd verhuurd aan een NSB-politieman met een beruchte naam (een andere buurman, een goede politieman waarschuwde hiervoor). De angst voor verraad was zo groot dat er opnieuw naar een onderduikadres gezocht moest worden. Het bleek al spoedig te laat. Paula en Coen werden verraden. Gelukkig was dochter Sonja al elders ondergebracht maar was ook daar niet veilig. Ze woonde in het laatste oorlogsjaar op tien verschillende adressen. Egbert Schellinger werd op 4 april gearresteerd en naar het politiebureau te Amsterdam afgevoerd waar hij om 18.55 u aankwam.
Dochter Inge echter werd opgepakt in Amstelveen en samen met de ouders belandden ze in het Huis van Bewaring te Amsterdam. Na verhoor door de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat volgde op 18 april het transport naar Westerbork. Op 31 juli kwamen ze aan in concentratiekamp Bergen-Belsen. Coen stierf op 21 januari aan tyfus. Zes dagen later werd Paula gevonden in de sneeuw met doorgesneden polsen. Inge wist het kamp ternauwernood te overleven. De Duitse gevangenentrein waarin ze was geladen met vele anderen werd op 14 april door de Amerikanen onderschept.
Door Peter Sprangers, mei 2019