Jesaja Beek was één van de zeven kinderen van Izaak Leon Beek en Matje Mok. Zijn vader Izaak was al weduwnaar sinds 1927 en zelf overleed hij in 1935 en is begraven op de Joodse Begraafplaats te Muiderberg.
Jesaja Beek was handelsagent en enquêteur en trouwde op 30 Mei 1917 in Amsterdam met Vogeltje Frankfort, geboren op 30 April 1889 in Amsterdam, dochter van Hijman Frankfort en Theresia Fransman. Het echtpaar Beek kreeg twee kinderend, t.w. Martha in 1919 en Herman in 1922. Van de beide kinderen is Herman op 2 Juli 1943 in Sobibor vermoord en heeft Martha de Holocaust overleefd
Jesaja Beek was door de Joodse Raad “gesperrt wegens functie” en had vanaf 16 April 1942 een baantje als “Employee Bureau Inkwartiering” op Amstel 25 in Amsterdam. Ook zijn echtgenote, Vogeltje Frankfort was wegens de “Sperre” van haar man eveneens voorlopig vrijgesteld van deportatie. Zeer waarschijnlijk was zij al eens eerder in Westerbork geregistreerd, net als haar dochter Martha en haar man. Echter Vogeltje, Martha en haar man werden op 17 Juli 1943 uit Westerbork ontslagen en konden terugkeren naar Amsterdam. Daardoor hebben Martha en haar man Bertus Max Koen, met wie zij in Maart 1942 was gehuwd, en haar op 31 Mei 1943 geboren zoon Alfred Jacques, door onder te duiken de Holocaust overleefd. (In 1946 werd hun dochter Betty Jacqueline geboren).
In de zomer van 1943 was een groot deel van de Nederlandse joden gedeporteerd. Dit betekende dat het bestaansrecht van de Joodse Raad voor een evenredig deel was aangetast en dat veel Joodse Raadfuncties en de daaraan verbonden Sperres werden opgeheven. Op 24 Juli echter arriveerde er een transport uit Amsterdam met 450 personen in Westerbork. Zij waren haast allemaal in het bezit van de befaamde Ausnahme-Bescheinigung, de laatste vrijstellingen die werden uitgegeven. Zij zouden op grond van dit nog geen maand geleden verkregen papiertje gevrijwaard zijn tegen alle mogelijke politie-akties. Na de in het geheim voorbereidde grootschalige razzia van 20 juni 1943 in Amsterdam, was Aus der Fünten van mening, dat er toch nog een klein “Joods Raadje” moest blijven bestaan. Te vlug mocht de hele zaak niet worden geliquideerd en 170 personen mochten het restant van de Joodse Raad gaande houden. Toch bleken er veel meer personen zo’n “Ausnahme-Bescheinigung” te hebben verkregen dan de bedoeling was, waardoor een woedende Aus der Fünten op 24 Juli 1942 een willekeurige groep van 450 Ausnahme-Bescheinigung-bezitters door de S.D. liet afhalen die in de trein naar Westerbork werd gezet.
Onder deze 450 waren er, die net twee weken geleden of korter uit Westerbork waren ontslagen. Daarbij was ook Vogeltje Frankfort, op 17 Juli 1942 uit Westerbork ontslagen en op 24 Juli 1942 opnieuw in Westerbork binnengebracht waar zij moest verblijven in barak 65. Zij werd op 21 September 1943 op transport gesteld naar Auschwitz waar zij bij aankomst op 24 September 1943 onmiddellijk werd vermoord.
Jesaja Beek, in bezit van Ausnahme-Bescheinigung 120100, werd uiteindelijk toch naar Westerbork afgevoerd, waar hij op 29 September 1943 terecht kwam in barak 64, waar hij nog ongeveer zes weken heeft verbleven. Op 16 November werd hij echter met laatste transport van dit jaar wegens treinmaterieel voor Kerstreces militairen en quarantaine kamp wegens kinderverlamming, gedeporteerd naar Auschwitz waar hij bij aankomst op 19 Novembe 1943 onmiddellijk werd vermoord.
Bronnen o.a. Stadsarchief Amsterdam, archiefkaart Jesaja Beek en Vogeltje Frankfort; wikipedia website jodentransporten vanuit nederland.nl; Ausnahme-Bescheinigung/uit “Vermoedelijk op Transport van Raymond Schütz en het archief van de Joodse Raad, registatiekaarten van Jesaja Beek, Vogeltje Frankfort en Bertus Max Koen.