Samson Beek, grossier in tricotages, was het zesde van de zeven kinderen van Izaak Leon Beek en Matje Mok. Hij trouwde op 30 Mei 1922 in Amsterdam met Vogeltje Frankfort, die in Amsterdam op 24 Januari 1898 geboren was als dochter van Samuel Frankfort en Heintje Menist. Het echtpaar kreeg drie kinderen, t.w. Samuel in 1923, Martha in 1925 en Hans in 1927. Het hele gezin werd tijdens de Sjoa in Juli 1943 in Sobibor vermoord.
Na zijn huwelijk woonden Samson en zijn vrouw Vogeltje korte tijd in bij zijn schoonouders, Samuel en Heintje Frankfort op de Gelderschekade 94 in Amsterdam maar verhuisden al snel naar Zandvoort. Op 12 Juli 1923 kwamen zij terug in Amsterdam en woonden toen in de Weesperstraat 33. Op 20 Juli 1927 vertrok het gezin opnieuw naar Zandvoort, om op 12 November van dat jaar weer terug te keren naar Amsterdam. Hun adres werd toen voor korte tijd weer Gelderschekade 94 en per 31 Januari 1928 2e Jan Steenstraat 101 in Amsterdam. Op 25 Augustus 1930 vertrok het gezin vanuit Amsterdam naar Rotterdam, waar zij na nog een viertal verhuizingen uiteindelijk in 1938 terechtkwamen op de Statenweg 74a.
Samson was inmiddels geen grossier meer was reiziger in confectie geworden. Later werkte hij in Rotterdam als magazijnbediende en weer later stond hij als kamerverhuurder te boek. Zijn vrouw Vogeltje werkte in die tijd als verkoopster bij de Bijenkorf maar later stond zij geregistreerd als “huisbazin”. In elk geval was één van Samson’s huurders zijn broer Simon, die zijn brood verdiende als vertegenwoordiger in herenmodes.
Samson Beek had geen “Sperre” gekregen van de Joodse Raad maar stond vanaf 1 Augustus 1942 wel geregistreerd als “Directeur van een Rusthuis”. Zijn vroegere werk werd omschreven als magazijnbediende en administrateur en voormalig grossier in tricotages. Samson had een commerciële opleiding genoten, maakte een “flinke indruk” bij de Joodse Raad maar werd als “moeilijk in de omgang” bestempeld. Doorgaans een pré voor mensen die een doel stellen en daarop afgaan. Betreffende zijn gezondheid is bij de Joodse Raad geregisteerd dat Samson Beek hartpatiënt was.
Samson’s vrouw Vogeltje Frankfort daarentegen werd omschreven als “flink en prettig in de omgang". Zij zou vanaf 1 Augustus 1942 “Directrice van een Rusthuis” zijn, waar zoon Hans vanaf Maart 1943 “ziekenverzorger” was en dochter Martha was daar vanaf 1 Augustus 1942 ook al “ziekenverzorgster”.
Het gezin van Samson Beek werd op 22 April 1943 vanuit Rotterdam afgevoerd naar het concentratiekamp Vught. Ondanks dat Samson hartpatiënt was, werd hij op 29 Mei 1943 kennelijk goed genoeg bevonden om als dwangarbeider tewerkgesteld te worden in het buitenkamp Moerdijk, een z.g. “Aussenkommando van Vught”. Op 3 Juli 1943 werden Samson en zijn gezin vanuit Vught overgebracht naar Westerbork, waar zij terecht kwamen in barak 60. Slechts 3 dagen later, op 6 Juli werden allen gedeporteerd van Westerbork naar Sobibor. Het transport omvatte meer dan 2400 gedeporteerden en allen werden aankomst aldaar op 9 Juli 1943 onmiddellijk vermoord. Er waren geen overlevenden.
Bronnen o.a. Stadsarchief Amsterdam, gezinskaart Samson Beek; Stadsarchief Rotterdam, gezinskaart Samson Beek; een website met informatie over Moerdijk; de wikipedia website Jodentransporten vanuit Nederland en het archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Samson Beek, Vogeltje Beek-Frankfort, en van Samuel, Martha en Hans Beek.