HOE HET BEGON
Het verhaal van de Joodse bakkersfamilie Weijl begint in 1879. In dat jaar verhuisde de 25-jarige vrijgezel Michael Joseph Weijl van het Gelderse Lochem naar Leiden. Hij huurde er de bakkerij in de Kloksteeg nummer 3. Op 26 april 1880 plaatste de trotse bakker zijn eerste advertentie in het Leidsch Dagblad, waarin hij zichzelf ‘minzaam aanbeveelt tot het leveren van brood, beschuit en zoetgoed, belovende een solide en prompte bediening.’ Twee jaar later haalde Michael Joseph Weijl de 28-jarige Klaartje Kan uit Meppel naar Leiden. Hij trouwde met haar en kocht de bakkerij met woonhuis, kadastraal bekend als Sectie G, nummer 552, groot 93 c.A. voor fl. 4.060,–. Vader en moeder Weijl werden lid van de kleine Nederlands-Israëlitische Gemeente Leiden. Op Sjabbat baden ze in de synagoge op het Levendaal.
FAMILIEBEDRIJF
Michael en Klaartje stichtten een gezin van zes kinderen; vier meisjes en twee jongens. In chronologische volgorde: Helena (1882), Louis (1884), Joseph Michael (1885) Judith (1886), Hanna (1889) en Alida (1892). De kinderen werden opgevoed volgens de Joodse traditie. Zodra de vier oudste kinderen de lagere school hadden afgemaakt en hun leerplicht verviel, werden ze van school gehaald om mee te helpen in de bakkerij. Van de jongens Louis en Joseph Michael werd verwacht dat ze het bakkersvak in de praktijk zouden leren, zodat ze later het familiebedrijf konden overnemen. De meisjes Helena en Judith hielpen met bedienen in de bakkerswinkel. De jongste dochters Hanna en Alida – die kennelijk wel mochten doorleren – hielpen buiten schooltijd met het klaarzetten van het bestelde brood en banket, zodat de bakkersleerlingen ze later per fiets konden bezorgen.
GEMBERBOLUSSEN
Naast broden verkocht de bakkerij opvallend veel met gemberstroop gezoete bolussen, vooral aan Leidse studenten. De populariteit van dat gebak onder studenten was te verklaren, doordat de Leidse schrijver Klikspaan ooit in de inleiding van zijn boek 'Studententypen' had beweerd dat de bolus 'de enigst mogelijke versnapering in de pauzes tussen de colleges’ was. De bolussen van Weijl wonnen op de Nationale Bakkerijtentoonstelling een zilveren medaille. Toen Hare Majesteit de Koningin Wilhelmina een trommeltje van het banket bestelde, mocht Michael Joseph Weijl zich met recht “hofleverancier” noemen.
DROMEN EN DADEN
Zoon Joseph Michael was een vlijtige leerling die aanleg én zin had om zijn vader op te volgen. Zijn één jaar oudere broer Louis was minder tevreden met dat toekomstperspectief. Zijn droom was het, om advocaat te worden. Hij wist dat hij daarvoor naar de universiteit moest. Iemand met alleen het getuigschrift van de lagere school, zoals hij, maakte geen kans om daar te worden toegelaten. Toch gaf de zwaar bebrilde Louis zich niet gewonnen. Hij besteedde al zijn vrije tijd – vaak ’s nachts – om zich voor te bereiden op het staatsexamen, waarvoor hij moest slagen om aan de universiteit te mogen studeren. Twaalf keer liet de staatsexamencommissie hem zakken op een onvoldoende voor meetkunde. De dertiende keer nam Louis een brief van professor Jan van der Hoeve, hoogleraar Oogheelkunde mee, die verklaarde dat Louis’ buitengewoon slechte ogen hem hinderden bij het oplossen van meetkundige opgaven, maar dat er aan z’n verstand niets mankeerde. Op zijn 37ste jaar mocht hij dan eindelijk met zijn rechtenstudie beginnen.
De oudste twee dochters Weijl zaten ook niet stil: Helena en Judith leerden zichzelf buiten werktijd het kleermakersvak aan. Toen ze vonden dat ze goed genoeg waren, richtten ze boven de bakkerij een ‘atelier tot het vervaardigen van dames-kostuums’ in en plaatsten ze een advertentie in de krant waarbij ze hun kleermaakkunsten aanboden als ‘tailleuses’.
Het één na jongste zusje Hanna was ook een slimme meid. Na de lagere school leerde ze door voor makelaar. Toen ze haar opleiding had afgemaakt verhuisde ze naar Den Haag, waar ze werd beëdigd als Nederlands eerste vrouwelijke directrice van een makelaarsbureau. Dat nieuws was zo bijzonder, dat het de voorpagina van een landelijk dagblad haalde. Haar bureau ‘Woninggids Duinoord’ hield kantoor op de Koningin Emmakade 194 in Den Haag. Hanna was het eerste kind, dat het ouderlijk huis verliet.
Alida, de laatstgeborene, volgde na haar lagere school een opleiding tot accountant, behaalde haar diploma Stenografie en vond een baan als rijksambtenaar bij het Leidse belastingkantoor. Vier jaar later werd ze bevorderd tot Rijksklerk der 3e Klasse bij de Belastinginspectie in Haarlem. Een jaar later keerde ze terug als Schrijver der 1e Klasse op de 2e Afdeling Inspectie van het Leidse belastingkantoor. Ze bleef al die tijd in de Kloksteeg wonen.
HOE HET DE BROERS VERGING
Toen vader Michael Joseph in 1908 overleed, nam Joseph Michael zaak over en liet de goedlopende bakkerij verbouwen en uitbreiden. De nog thuiswonende zussen Helena, Judith en Alida en broer Louis waren toen al zo druk met hun eigen zaken dat ze steeds minder vaak beschikbaar waren om een handje te helpen in de bakkerij. Om het bedrijf en het huishouden draaiend te houden nam Joseph bakkersleerlingen en dagmeisjes aan.
Louis slaagde op zijn vijfenveertigste jaar voor zijn doctoraal examen Rechten. In 1929 werd voor de Hoge Raad als advocaat en procureur beëdigd en opende hij zijn eerste kantoor op de Breestraat 51a Leiden. Hij trad regelmatig op als verdediger in strafzaken en curator bij faillissementen. Hij verhuisde zijn praktijk twee maal: de eerste keer naar de Breestraat 123a en tenslotte naar de Apothekersdijk 4. Toen Louis in 1932 met de 14 jaar jongere Litouwse Anne Gertrud Wittkus trouwde, zocht het paar een woning in Den Haag. Louis was, na Hanna, het tweede kind dat het ouderlijk huis verliet.
HET KWAAD WERPT ZIJN SCHADUW VOORUIT
Op 30 november 1939 vierde bakkerij Weijl haar 60-jarig bestaan. De feestvreugde werd gedempt door de Duitse inval in Polen en de dreiging van een nieuwe wereldoorlog. Het bange vermoeden werd werkelijkheid toen Duitsland op vrijdag 10 mei 1940 Nederland om vijf voor vier ’s morgens aanviel. Om de opmars van de vijand te vertragen, werd die avond de straatverlichting in heel Nederland uitgeschakeld. Het Nederlandse leger beet fel van zich af. Als straf voor die tegenstand bombardeerde de Duitse Luftwaffe vier dagen later Rotterdam. Nederland legde daarop de wapens neer. Voor de familie Weijl en de andere Leidse Joden brak een onzekere tijd aan.
In augustus van dat jaar probeerde een NSB-er brand te stichten in de Leidse synagoge. Dat mislukte, omdat de politie van tevoren wist wat er zou gebeuren. Verdekt opgestelde agenten wachtten de aanslagpleger op en hielden hem aan.
ANTI-JOODSE MAATREGELEN
In oktober 1940 kwamen de eerste beperkende maatregelen tegen Joden. Alle in overheidsdienst werkzame personen dienden een Ariërverklaring te tekenen, waarbij ze de vraag moesten beantwoorden of ze al dan niet van Joodse afkomst waren. Of rijksambtenaar Alida de verklaring tekende, is onzeker. Zeker is, dat ze enkele weken later werd ontslagen bij de Belastingdienst. Lang hoefde ze niet naar alternatief werk te zoeken: als bedrijfsleidster van de bakkerij kon ze gelijk aan de slag. De Duitsers zetten hun ‘zuiveringsplannen’ voort, door – ondanks het felle protest van de Leidse hoogleraren – alle Joodse medewerkers van de Leidse Universiteit te ontslaan.
Op 30 december 1940 plaatste Joseph Michael, als (over)moedige blijk van vertrouwen in de toekomst, een advertentie in het Leidsch Dagblad, waarin hij 'Weijl's Beroemde Gember- en Amandelbolussen voor Oudejaarsavond' aanprees. Joseph Michaels optimisme bleek ongegrond. Om de Joden in het nieuwe jaar nog verder in het nauw te brengen werden ‘personen van geheel of gedeeltelijk Joodse bloede’ verplicht zich bij het bevolkingsregister te melden. Weigering werd opgevat en bestraft als een misdrijf. Op last van de Duitse Generalkommissar werden twee vette letters ‘J’ als brandmerk in de persoonsbewijzen van de familie Weijl gestempeld.
De oorlog was nog net geen twee jaar oud, toen op last van de Procureur Generaal begonnen werd met het plaatsen van borden met het opschrift ‘VERBODEN VOOR JODEN’ bij winkels, café’s, theaters, zwembaden en plantsoenen. Overtreders riskeerden een boete van fl. 1.000,– of een half jaar gevangenisstraf. De volgende stap in het isoleren van de “Jood” was, alle Joden boven de zes jaar te verplichten om op de openbare weg een duidelijk zichtbare gele Jodenster te dragen. Helena, Joseph Michael, Judith en Alida werden gedwongen zestien Jodensterren te kopen: vier per persoon. Nog geen twee maanden later mochten ze geen gebruik meer maken van het openbaar vervoer, ze mochten niet op bezoek bij niet-Joodse vrienden, geen gebruik maken van telefooncellen en moesten van acht uur ’s avonds tot zes uur ’s morgens verplicht thuis blijven. Doel van die ‘avondklok’ was om het oppakken van Joden tijdens die avonduren te vergemakkelijken.
Toen de bezetter in juli 1942 de Joden verplichtte alle kostbaarheden aan de roofbank Lippman-Rosenthal & Co. af te dragen, begon de familie Weijl met het in bewaring geven van sieraden, bestek en meubilair maar ook contanten aan buren, bekenden en ex-collega’s van Alida bij de Belastingdienst.
KRANTZ KLIKT
Het net rond de familie begon zich in september 1942 te sluiten, toen de Leidse NSB-er Adriaan Krantz aan de Beauftragte für die Provinz Süd-Holland Ernst Schwebel meldde dat hij over aanwijzingen beschikte, dat er in de bakkerij van Weijl geheime samenkomsten van de studentenvereniging “Ondergrondsche Strijders voor Vrij Nederland” zouden plaatsvinden. Zijn melding leidde tot meerdere huiszoekingen van de Sipo/SD in de bakkerij, maar bewijzen voor illegale bijeenkomsten werden niet aangetroffen.
(Zie ook het vervolgartikel: ‘Bezorgde NSB-er verklapt geheim’)
HANNA WORDT OPGEPAKT
Op 21 november 1942 werd makelaarszus Hanna als eerste familielid in Den Haag opgepakt en naar het doorgangskamp Westerbork weggevoerd. Op 30 november werd ze op transport gezet naar het vernietigingskamp Auschwitz en na haar aankomst, drie dagen later, direct vergast.
Op 4 januari 1943 ontvingen haar Leidse broer en zusters het bericht van de Joodsche Raad, dat Hanna op transport was gesteld, maar dat ‘Verder adres’ niet kon worden medegedeeld.
DE JACHT IS GEOPEND
In januari 1943 deed de verzetsman Frans van der Reyden een poging om Joseph Michael over te halen om met zijn drie zussen onder te duiken, maar Joseph Michael weigerde het aanbod, omdat hij dacht dat de oorlog snel voorbij zou zijn.
In de nacht van 5 op 6 maart 1943 vond de eerste razzia in Leiden plaats. Op last van het hoofd van de Sicherheitspolizei, SS-Sturmscharführer Fischer, werden 33 Joden aangehouden. Bij de tweede razzia, op woensdagmiddag 17 maart 1943, omsingelden 25 Leidse politieagenten om kwart over vijf het Leidse Joodse Weeshuis aan de Roodenburgerstraat. Onder leiding van de Duitsers werden 51 weeskinderen en 9 begeleiders opgepakt.
Diezelfde avond nog werkten Leidse politieagenten - twee aan twee - een lijst met ‘Joodse adressen’ af, om 41 niet-ondergedoken Joden, waaronder Helena, Joseph Michael, Judith en Alida Weijl, op te halen. De arrestanten mochten hun laatste bezit in een rugzak, koffer of kussensloop proppen. Onder politiebewaking liepen ze met de andere opgepakte Joden via de Breestraat naar het station. Daar stonden oude wagons klaar met voor elke deur een agent van de Grüne Polizei om de “lading” te bewaken. Pas na enkele uren werden de wagons aan een stokoude stoomlocomotief gekoppeld, die hen in de nacht van 17 op 18 maart afvoerde naar het doorgangskamp Westerbork, waar ze in Barak nr. 68 werden ondergebracht.
Louis Weijl’s echtgenote Gertrud, die als niet-Joodse vrij mocht reizen, was op 17 maart 1943 aanwezig bij de aanhouding van haar zwager en haar drie schoonzusters in de Kloksteeg. Kort voordat ze werd weggevoerd, had Alida nog aan Gertrud toevertrouwd, dat een collega bij de Belastingdienst in het bezit was van een volledige lijst van de door de familie in bewaring gegeven goederen, inclusief de vermelding van de namen van de bewaarnemers.
Gertrud bracht de nacht van 17 maart alleen door op de Kloksteeg. Ze maakte de kachel aan om alle dozen waarin kostbaarheden verpakt hadden gezeten, en die de suggestie zouden kunnen wekken dat er nog waardevolle zaken in het huis waren, te verbranden. Nog voor het weekeinde werd de voordeur van het perceel Kloksteeg 3 op last van de Sicherheitspolizei verzegeld. De sleutels werden overgedragen aan de Einsatzstab Rosenberg, Jacob Mosselstraat 39, Den Haag.
POERIM 1943
Op zondag 21 maart 1943 vierden de gedeporteerden in de barakken van Westerbork Poerim, waarbij werd herdacht dat op deze dag het lot van het Joodse volk, dat ooit in ballingschap leefde in het Perzische Rijk, een wending nam en Esther het plan van de Perzische koning, ‘om te verdelgen, doden en uitroeien alle Joden, van knaap tot grijsaard, zelfs kinderen en vrouwen, op één dag’, wist te verijdelen.
OP TRANSPORT NAAR POLEN
Op dinsdag 23 maart 1943 werden 1.250 Joden – waaronder de familie Weijl en de kinderen en het personeel van het Leidse Joodse Weeshuis – in veewagens geladen. Vanuit Westerbork vertrokken ze naar het vernietigingskamp Sobibor in Polen, waar ze drie dagen later aankwamen. Op vrijdag 26 maart 1943 werden Helena - 60 jaar, Joseph Michael - 57 jaar, Judith - 56 jaar en Alida - 50 jaar bij aankomst in de gaskamers van vernietigingskamp Sobibor vermoord. 271 andere Leidse Joden ondergingen hetzelfde lot. Na de oorlog zouden slechts 219 van de 490 Leidse Joden uit de Duitse kampen of de onderduik naar Leiden terugkeren.
LIQUIDATIE
Op zaterdag 27 maart 1943 belde de heer Teppema van de Haagse Meelcentrale de Politie in Leiden, met de vraag wat hij moest doen met de levering van toegewezen meel aan de firma M. J. Weijl nu het perceel aan de Kloksteeg gesloten was aangetroffen.
Op 14 april 1943 liquideerde de Duitse roof-firma Omnia Treuhand GmbH de firma M. J. Weyl. Een bedrag van fl. 12.632, de waarde van de bakkerij- en winkelinventaris, werd bijgeschreven op de rekening van het Derde Rijk.
Op 24 mei 1943 schreef het bevolkingsregister Helena, Joseph Michael, Judith en Alida af met bestemming Duitsland. Een nadere aanduiding ontbrak.
(Bronnen: Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO) en Nationaal Archief)