Gerrit van Dal was het tiende kind van Naatje Isaac Lijmer en Jacob Samuel van Dal. Op 18 oktober 1911 werd hij vrijgesteld van militaire dienst wegens lichaamsgebreken. Hij was toen venter, en is later handelaar in tweedehandsgoederen geworden.
Op 7 augustus 1912 trouwde Gerrit in Amsterdam met Rebecca Korper. Ze waren allebei nog jong: 19 en 17 jaar. Gerrits broer Samuel, die inmiddels in Rotterdam woonde, was getuige van hun huwelijk. Rebecca was de dochter van venter Valk Korper en werkster Judith Buitenkant uit Amsterdam. Slechts vier jaar na hun huwelijk en twee maanden na de geboorte van hun jongste kind, overleed Rebecca. In het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 1 september 1916 verschenen drie overlijdensadvertenties van de familie.
Gerrit werd weduwnaar met twee jonge kinderen: Anna en Jacob van Dal. Hij heeft de kinderen opgevoed met hulp van de familie. Op de gezinskaart van Gerrit is te zien dat onder meer zijn moeder Naatje, zijn nicht Louise, zijn zus Anna en de ouders van Rebecca in huis zijn geweest.
Op 26 mei 1926 trouwde Gerrit met Wiegertje Eisma, die oorspronkelijk geboren was in de Watergraafsmeer. Dat was toen nog een aparte gemeente, die later samengevoegd werd met Amsterdam. Wiegertje was de dochter van koperslager, winkelier en vast werkman bij de gasfabrieken Eize Andries Eisma en dienstbode Hendrikje Krikke. De ouders van Wiegertje kwamen oorspronkelijk uit Friesland en hebben ook een periode in Buenos Aires verkeerd, maar ze woonden sinds 1911 in Amsterdam. Met Wiegertje heeft Gerrit waarschijnlijk geen kinderen gekregen.
De oorlogsperiode is niet aan de familie voorbijgegaan. Op 23 augustus 1940 werd Gerrit gehoord door de politie van Bureau Linnaeusstraat in de zaak van een schuldheling rondom een elektrisch fornuis. Hij werd na verhoor naar huis gestuurd. Daarna werd de situatie grimmig. In 1942 zijn zijn kinderen allebei in Auschwitz omgekomen.
Op zijn kaart in de cartotheek van de Joodsche Raad is vermeld dat Gerrit op 4 maart 1943 vanuit kamp Drancy in Frankrijk naar Sobibor is getransporteerd (dossier 9, blad 25 van de Drancy-lijst). Hij woonde toen samen met Wiegertje aan de Overtoom 503 in Amsterdam. De reden waarom hij vanuit Amsterdam in Drancy terechtgekomen zou zijn, is onbekend.
Kamp Drancy
Kamp Drancy was oorspronkelijk een sociaal woningbouwproject in de gelijknamige stad ten noorden van Parijs, dat nog onafgemaakt was op het moment dat de Fransen capituleerden. Het complex werd “La Cité de la Muette” genoemd. De appartementen waren ontworpen naar toenmalige moderne maatstaven en waren in een U-vorm gebouwd, bedoeld voor zo’n 800 nieuwe bewoners. De Vichy-regering nam het complex in gebruik als internerings- en doorgangskamp voor alle ongewenste personen, het merendeel Joods.
In de beginfase waren de Fransen zelf leidinggevenden in het kamp. Vanaf 3 juli 1943 namen de Duitsers de leiding over. De leefomstandigheden waren, zowel onder Frans als onder Duits regime, uitermate slecht. Bij binnenkomst moesten de gevangenen alles wat ze bij zich hadden afgeven. De mensen sliepen in de beginperiode op planken of op de grond. Er was weinig eten en er werd dagelijks gestraft en geëxecuteerd. Gedurende de oorlog heeft het Rode Kruis nog bedden bij het kamp afgeleverd om de omstandigheden iets te helpen verlichten.
Tot 15 september 1943 probeerde een georganiseerde groep gevangenen stiekem met de handen een ondergrondse tunnel naar de vrijheid te graven; drie teams van 15 man wisselden elkaar dag en nacht af. Ze waren tot twee meter voor het einddoel van in totaal 36 meter gekomen en werden toen op heterdaad betrapt. De daders werden ondervraagd en er kwamen namen van 14 gravers aan het licht die meteen werden vastgehouden. Daarna moesten ze de tunnel weer dichtmaken, De 14 gravers werden direct hierna met een konvooi van 1.200 andere gevangenen op transport naar Auschwitz gezet.
In totaal zijn er in 67 transporten bijna 70.000 Joden vanaf dit kamp gedeporteerd, voor het merendeel naar Auschwitz. Sommige van die transporten maakten voor hun aankomst in Auschwitz een tussenstop in Cosel, waar mannen werden geselecteerd om te werken in de subkampen in Opper en Neder-Silezië in Polen.
In 1948 is het complex weer omgebouwd naar woningen. In 2012 is er naast het woningencomplex een herinneringscentrum geopend onder de naam “Mémorial de la Shoah de Drancy”.
In het archief van Drancy lijkt het erop dat Gerrit is vermeld als “Guerit van Dal”, geboren op 18 februari 1892 in Amsterdam en dat hij als juwelier is genoteerd. Deze Gerrit is met transport nummer 50 naar Sobibor gegaan. Het is onduidelijk of dit de bedoelde Gerrit van Dal is. Op de website van Oorlogsbronnen is vermeld dat Gerrit op 7 maart 1943 in Sobibor is vermoord. Hij was 50 jaar. Gerrit van Dal is in Gedenkboek 9 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.
Zijn tweede vrouw Wiegertje is op 6 juli 1943 naar de Van Woustraat 116 II hoog verhuisd, inwonend bij de weduwe Trim-Huizinga en ze zijn samen op 25 mei 1944 naar de Staalstraat 30 II hoog gegaan. Wiegertje van Dal-Eisma is nog vóór het einde van de oorlog in Amsterdam overleden, op 27 januari 1945, mogelijk als gevolg van de hongerwinter. Zij was slechts 44 jaar. Haar moeder Hendrikje is in de beginperiode van de oorlog overleden en haar vader Eize Andries 1,5 jaar na de oorlog.
De ouders van Rebecca Korper, Valk Korper en Judith Korper-Buitenkant, zijn beiden op 25 februari 1943 in barak 59 in Westerbork terecht gekomen. Ze zijn op 2 maart 1943 op transport gezet en op 5 maart 1943 in Sobibor omgekomen. Ze zijn beiden in Gedenkboek 18 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.
Gebaseerd op de indexen van het Stadsarchief Amsterdam, gegevens van de Oorlogsgravenstichting en van de websites Wiewaswie, Delpher, het Mémorial de la Shoah de Drancy en Oorlogsbronnen.