Roza Bobben-Velleman uit Rotterdam, Essenburgstraat 24 b, die gedoken was in België met haar man en daar niet blijven kon, is bij haar clandestiene terugkeer naar Holland. Aan de grens door de S.D. gegrepen. Klingbeil van de S.D. wilde haar nog laten lopen doch Wolterbeek (SD-helper) pakte haar en zij kwam in de cel van het hoofdbureau van politie te Eindhoven. terecht. Ik bezocht in mijn functie van verpleegster dagelijks de cellengang. Zij was zwanger en vloeide af en toe. Ik sprak met haar af mij direct te waarschuwen wanneer het vloeien verergerde. Zij lag met drie vrouwen op een zeer benauwde cel. ’s Nachts om drie uur kwam een agent mij halen. Telefonisch overlegde ik met dr. van Dongen, die op zijn beurt toestemming van de S.D vroeg de vrouw (27 jaar) naar het ziekenhuis te brengen. Zij verbleef daar vier maanden, ik heb haar in contact gebracht met haar 2 kinderen. De heer Frank en ik hebben met de joodse raad gegevens verzameld om aan te tonen dat haar man, die reeds in Westerbork was, doch slechts drie joodse grootouders had, geen vol-jood was. De bomaanslag van de Engelsen op 6 december 1942 maakte helaas een einde aan haar jonge leven. Van haar stoffelijk overschot was totaal niets meer te vinden en ook in het lijkenhuisje vond ik haar niet.
Bovenstaand verhaal is opgetekend door mevrouw Rie Jansen uit Eindhoven in 1947, zij hielp in de oorlog samen met haar verloofde Cor van Reuth diverse Joodse onderduikers.
Dit was een briefje van Rie Jansen aan de samensteller van het Gedenkboek van de P.A.N. (Partizanen Actie Nederland) Piet Vriens, onderwijzer in Tongelre. Het briefje van Rie en vier handgeschreven bladzijden komen uit het archief van Jacques Hermans, staflid van de P.A.N.