Op de registratie van de joodse ambtenaren volgde vanaf 22 oktober 1940 de verplichte opgave van bedrijven en ondernemingen met een joodse eigenaar. Alle joden werden geconfronteerd met de verordening die Seyss-Inquart op 10 januari 1941 uitvaardigde en die verstrekkende gevolgen zou hebben: alle personen van geheel of gedeeltelijk joodschen bloede moesten zich laten registreren. Daarbij werd het begrip jood op raciale gronden gedefinieerd en onderverdeeld in voljoden, halfjoden en kwartjoden. De Nederlandse gemeenten werden belast met de uitvoering van deze maatregel. Deze maatregel viel ten dele samen met de introductie van de legitimatieplicht voor alle Nederlanders door middel van het nieuwe Persoonsbewijs. Joden moesten een vragenformulier invullen en inleveren en kregen - tegen betaling van een gulden - een bewijs van aanmelding. De aanmeldingsformulieren moesten worden opgestuurd naar de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters. Verreweg de meeste joden hebben de registratieformulieren ingevuld. Wie zich niet registreerde, riskeerde gevangenisstraffen oplopend tot vijf jaar. Bovendien waren de gegevens die verstrekt moesten worden ook al bekend bij het bevolkingsregister en in de administratie van de joodse gemeente.
Chapter