Het eerste kind van Levie Vos en Peternella Kapper heette Simon Vos. Zijn naam is in Nederland breder bekend geworden als Siem Vos.
Siem is in 1935 gekeurd voor de militaire dienst. Bij die gelegenheid is aangetekend dat hij twee jaar M.U.L.O. had gedaan en als magazijnbediende in zijden stoffen werkte. Hij werd geschikt bevonden voor de “luchtvaartafdeling”, het onderdeel waarvoor hij zelf zijn voorkeur had uitgesproken. In 1936 was hij sergeant. In datzelfde jaar werd hij leerling diamantzager en een jaar later werd hij volwaardig lid van vakgroep 1 van de Diamantbewerkersbond.
Intussen was Siem verliefd geworden op lingerienaaister Roza Rijksman uit Amsterdam. Ze was de dochter van sigarenmaker, venter en havenarbeider Emanuël Rijksman en Theresia Waterman, beiden uit Amsterdam. Siem en Roza trouwden op 3 mei 1939 in Amsterdam. Van hen is een foto gevonden, die onderdeel heeft uitgemaakt van een (online) tentoonstelling van de Rotterdamse Kunsthal. Van 5 februari tot en met 5 mei 2014 heeft de Kunsthal een tentoonstelling georganiseerd met als titel “De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen”. Bij die tentoonstelling zijn drie voorwerpen van Siem en Roza toegevoegd. Eén van die voorwerpen is een foto van hen samen. Ze zien er verliefd uit. De foto is voor de tentoonstelling beschikbaar gesteld door Thessa Prins-Denneboom.
Siems lidmaatschap van de Diamantbewerkersbond werd later, op 20 mei 1941, door de bond afgevoerd in verband met “verwaarlozing”, en de reden daarvan was dat zijn aandacht naar iets heel anders dan diamantzagen was uitgegaan. Misschien was Siem bevangen door de optredens van zijn opa Simon Kapper en kroop het bloed waar het niet gaan kon: hij was leerling aan de Toneelschool van Amsterdam geworden en bevond zich daarbij in goed gezelschap. Siem verbleef, samen met andere leerlingen van de Toneelschool in een woning aan de Amsteldijk, waar zij allen kamers huurden. Een aantal van de leerlingen zouden enkele jaren later in Nederland grote bekendheid krijgen, zoals Ellen Vogel, haar broer Albert en Ton Kuyl. Dit blijkt uit een tekst die vermeld is op de website van Een leven lang theater, waarin onder meer de levensloop en het werk van Ellen Vogel beschreven is.
Siem zelf kreeg ook de gelegenheid om op het toneel te staan. Hij trad op in de Hollandsche Schouwburg, die in 1941 door de Duitsers tot “Joodsche Schouwburg” was omgedoopt. Het was in die tijd voor Joden verboden om deel te nemen aan allerlei facetten van het maatschappelijk leven en sommige activiteiten werden alleen nog voor Joden opengesteld, afgezonderd van de rest van de samenleving. De voorstellingen in de Schouwburg behoorden tot die laatste categorie. Tot het moment dat de Schouwburg door de Duitsers werd ingezet als deportatiecentrum naar de kampen, mochten acteurs, zangers, muzikanten en publiek daar in die periode alleen van Joodse afkomst zijn. Siem maakte deel uit van toneelgezelschap het Joodsche Kleinkunst Ensemble, onder leiding van Henriëtte Davids en W.J. Levie.
De voorstellingen van het Joodsche Kleinkunst Ensemble, in de vorm van toneelstukken en muzikale optredens, werden aangekondigd en gerecenseerd in Het Joodsche Weekblad. Op de website van Delpher zijn hiervan diverse artikelen gevonden. Voor de zekerheid werd er onder de aankondigingen nog eens opgenomen dat de toegang "uitsluitend voor Joodsch publiek” bedoeld was. De recensies waren vanaf het begin tot het einde lovend te noemen. Ze geven de indruk dat de toenmalige omstandigheden weinig invloed hadden op de kunstzinnigheid en toewijding van de acteurs en actrices, en dat het (Joodse) leven gewoon doorging.
Op 14 oktober 1942 was het voorbij. Vanaf dat moment vestigde zich de Zentralstelle für jüdische Auswanderung in de Schouwburg en werd alles wat met vermaak samenhing met dit gebouw voorgoed aan de kant geschoven. Siem moest afscheid nemen van zijn toneelleven en hij werd medewerker buitenschoolse jeugdzorg. Hij werkte bij het kantoor van de Joodsche Raad aan de Plantage Parklaan 9, waar onder meer de buitenschoolse jeugdzorg en de sociaalpsychologische ondersteuning van opgeroepenen was georganiseerd. Inmiddels woonden Siem en Roza aan de Amsteldijk 471 II hoog en ze hadden allebei een Sperre vanwege de functie van Siem. Dit kon echter niet verhinderen dat Siem werd opgepakt.
Op hun kaarten uit de cartotheek van de Joodsche Raad is vermeld dat Siem en Roza allebei op 22 februari 1944 in barak 67 van Westerbork terecht kwamen. Op basis van andere bronnen is bekend dat hieraan veel vooraf is gegaan. Eén van deze bronnen is het verhaal van Edwin van Baarle over Siem en Roza op de website van Joods Monument; een andere betreft een artikel uit Het Parool van 14 december 1958. Uit beide bronnen blijkt dat Siem na zijn aanhouding ontsnapte en daarna met Roza besloot om onder te duiken. Dankzij het kordate optreden van mevrouw Klein-Manherst en haar zoon Jan in Den Haag vonden ze bij haar thuis aan de Wilhelminastraat onderdak, samen met 10 andere onderduikers. Jan had eerder, samen met een vriend een etage aan de Denneweg in Den Haag gehuurd waar ook onderduikers zaten. Eén van die onderduikers was Bob Denneboom, die daar vanuit Egmond naartoe gekomen was.
Gedurende lange tijd konden Siem en Roza en de andere onderduikers in Den Haag uit het zicht van de nazi’s blijven. Mevrouw Klein-Manherst, haar zoon Jan en haar dochter Co deden er alles aan om argwaan van de buren te voorkomen. Zo zorgden ze ervoor dat het inslaan van boodschappen gespreid over verschillende winkels werd gedaan en dat de onderduikers binnenshuis bleven. Maar op 19 februari 1944 werd er zowel aan de Wilhelminastraat als aan de Denneweg aangebeld. De beide huizen waren omsingeld. Ze waren verraden.
Op een blad uit een politierapport van het stadsarchief van Amsterdam van 19 februari 1944 is een aantal namen van de gearresteerden te vinden; Siem en Roza zijn vermeld, maar ook Jan Klein, Mendel Elkan (degene met wie Jan de etage aan de Denneweg had gehuurd) en de vader van Bob Denneboom, Joël. Ze waren allemaal om 15.30 uur op die dag binnengebracht, gefouilleerd en in cellen ondergebracht. Bob Denneboom zat er niet bij, omdat hij vóór de inval naar Amsterdam was gereisd.
Mevrouw Klein-Manherst en haar zoon Jan werden naar kamp Vught getransporteerd. Jan Klein werd in mei 1944 naar Dachau gestuurd, waarna hij in Kamp Allach als dwangarbeider voor BMW terecht kwam. Ze hebben beiden de oorlog overleefd. Mevrouw Klein-Manherst bleef in Vught achter toen de Duitsers het kamp leeghaalden uit angst voor de naderende geallieerden. Zij werd door het Rode Kruis naar Den Haag terug gebracht. Jan Klein overleefde Kamp Allach en kwam enorm vermagerd in juni 1945 terug naar Den Haag. Het huis aan de Wilhelminastraat trof hij in slechte staat aan. Het was met het vergissingsbombardement van de geallieerden op het Bezuidenhout van 3 maart 1945 weggevaagd.
Siem en Roza werden na hun aankomst in Westerbork op 3 maart 1944 naar Auschwitz getransporteerd. Bij aankomst werden de mannen en de vrouwen in aparte delen van het kamp ondergebracht. Onderling contact werd daardoor onmogelijk, maar toch ontving Roza op haar verjaardag op 22 augustus 1944 een apart cadeau van Siem. Hij had voor haar een gedicht gemaakt en een medegevangene had uit schroot een ring voor haar gesmeed, met hun initialen erin. Deze twee voorwerpen zijn de andere twee voorwerpen die in de tentoonstelling van de Kunsthal Rotterdam op naam van Siem en Roza zijn opgenomen. Ze worden beiden bewaard in de collectie van het Joods Cultureel Kwartier.
In januari 1945 waren de nazi’s zich bewust van het naderen van de Russische troepen en ze wilden Auschwitz daarom ontruimen. De resterende gevangenen, mannen en vrouwen gescheiden, werden gedwongen om lopend het kamp te verlaten. Het kampleven had hen verzwakt en ze hadden te weinig kleding en geen weerstand tegen de bittere kou en de inspanning. Veel gevangenen overleden onderweg en Siem was één van hen. Roza heeft zich tijdens deze uitputtingsslag in een greppel langs de kant van de weg laten vallen en heeft hierover later verteld dat zij op dat moment verwachtte dat zij door één van de bewakers van haar vrouwengroep zou worden doodgeschoten, zoals dat ook met andere vrouwen was gebeurd die uit de rij liepen. Het verslag van haar bizarre tocht, de wijze waarop ze deze ternauwernood overleefde en de hulp die haar door Franse soldaten werd geboden, is door haar verwoord in een interview in Het Parool van 4 april 1964.
Bob Denneboom heeft na zijn reis van Den Haag naar Amsterdam in de Egmondse duinen ondergedoken gezeten en kon op die manier de oorlog overleven. Roza trouwde met Bob op 5 november 1946 in Egmond Binnen. Ze zijn in Egmond aan den Hoef gaan wonen en bezochten vier jaar na de oorlog Parijs, waar ze een ontmoeting hadden met één van de Franse soldaten die Roza na haar barre wandeltocht had geholpen.
Bob was voor de oorlog eerst begonnen als tekenaar van borduurpatronen, maar stapte over naar de teken- en schilderkunst. Hij volgde een opleiding tot kunstschilder aan de Vrije Academie van Amsterdam en heeft een schat aan schilderijen en tekeningen gemaakt, die regelmatig op exposities te zien waren in heel Nederland. Voor het Auschwitz Bulletin van januari 1970, een uitgave van het Nederlands Auschwitz Comité, heeft hij een omslag ontworpen. Vlak voor zijn overlijden in 2001 heeft hij schilderijen met portretten van zee- en duinberoepen aan de gemeente Egmond geschonken. Bob was nauw met Egmond verbonden. Hij is er tot ereburger benoemd. Op de beeldbank van Egmond is een foto van Bob in zijn atelier te vinden en in februari 2009, 100 jaar na zijn geboorte, is in Egmond een overzichtstentoonstelling van zijn werk gemaakt, als eerbetoon.
Roza en Bob hebben een dochter gekregen: Thessa Denneboom. Thessa is degene die de foto van haar moeder Roza en haar eerste man Siem ter beschikking stelde voor de tentoonstelling van de Kunsthal Rotterdam in 2014.
Siem Vos is volgens getuige Marcus van Furth tijdens de dodenmars van de mannen vanuit Auschwitz richting Dachau onderweg overleden. Siems overlijdensdatum is vastgesteld op 29 april 1945. Siem is niet in een Gedenkboek van de Oorlogsgravenstichting opgenomen. Roza Rijksman is op 14 augustus 2004 op 87-jarige leeftijd overleden. Zij heeft de ring van Siem haar leven lang gekoesterd. Bob Denneboom is op 18 december 2001 in Egmond overleden. Hij was 91 jaar. Roza en Bob zijn 55 jaar getrouwd geweest.
De ouders van Roza en drie van hun zes kinderen zijn in de oorlog omgekomen. Emanuël Rijksman en zijn vrouw Theresia Rijksman-Waterman zijn op 30 april 1943 in Sobibor vermoord. Zij zijn allebei in Gedenkboek 26 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.
De ouders van Bob Denneboom zijn beiden op 6 maart 1944 in Auschwitz omgekomen. Joël Denneboom en Debora Denneboom-Gazan zijn opgenomen in Gedenkboek 10 van de Oorlogsgravenstichting.
Gebaseerd op de indexen van het stadsarchief Amsterdam en op informatie van de websites Arolsen Archives, Oorlogsbronnen, Delpher, de Diamantbewerkersbond, de Kunsthal Rotterdam, het Comité 4 en 5 mei, Een leven lang theater en het Joods Cultureel Kwartier. De tekst van dit verhaal is door Thessa Prins-Denneboom gezien. Ze heeft toestemming gegeven om deze te plaatsen.