Judith Gobets was een dochter van Jacob Gobets en Betje Barend en was geboren op 13 Mei 1894 in Amsterdam. Zij trouwde daar op 19 Mei 1920 met Jacob van West een zoon van David van West en Keetje Cohen. Een maand later kwam haar echtgenoot Jacob inwonen bij Judith, die overigens nog thuis woonde bij haar ouders in de Valkenburgerstraat 130. Die verhuisden in 1921 naar de Retiefstraat 88 en Judith, haar man en baby Betsie verhuisden mee, want Betsie werd in 1921 nog in de Valkenburgerstraat geboren.
Judith kwam uit een gezin met tien kinderen, waarvan vier kinderen voor de oorlog zijn overleden. Haar andere broers en zusters, t.w. Rebecca, Abraham, Sophia, Catharina en David zijn tijdens de Holocaust om het leven gekomen. Ook haar man Jacob kwam uit een groot gezin; Jacob had nog 12 broers en zussen, waarvan Willem, Hijman, Sara, Marcus, Emanuel en Naatje van West tijdens de Sjoa zijn vermoord. De anderen zijn allen nog voor de oorlog overleden.
Het echtpaar Van West kreeg drie kinderen; hun zoontje David werd slechts 2 dagen oud – hij overleed op 16 Augustus 1928 en werd de volgende dag begraven op de Joodse Begraafplaats Zeeburg. Beide andere kinderen, Betsie, geboren op 20 Maart 1921, nog geboren in de Valkenburgerstraat, en Keetje, geboren in de Retiefstraat, op 1 Mei 1931, kwamen om tijdens de Holocaust.
Aantekeningen op de registratiekaarten van Jacob, Judith, Betsie en Keetje van West laten zien dat er na de ontvangst van een oproep voor de z.g. Arbeitseinsatz, op 3 Augustus 1942 contact geweest is met de Joodse Raad voor uitstel. Dat uitstel is verleend door de Joodse Raad, want de feitelijke deportaties vonden veel later plaats.
Jacob van West werd op enig moment gearresteerd en in de nacht van 9 op 10 Maart 1943 afgevoerd naar het concentratiekamp Vught. Hij bleef daar tot 21 Maart 1944 en werd 2 dagen later gedeporteerd naar Auschwitz. Via Mononwitz (Auschwitz III) en Auschwitz I is hij in Januari 1945 met een z.g. evacuatie transport op 26 Januari in Buchenwald terechtgekomen, waar hij op 9 Februrai 1945 is omgekomen.
Dochter Betsie van West vertrok uit haar ouderlijk huis naar Apeldoorn, om in “Het Apeldoornsche Bosch” te gaan werken als leerling verpleegster. De Joodse Raad verstrekte haar daartoe op 20 October 1942 een legitimatiebewijs met nr. 1961, echter zij werd niet officiëel “gesperrt”.
Nadat de Duitsers Het Apeldoorsche Bosch hadden leeggehaal en een groot deel van de staf en alle patiënten in de ochtend van 22 Januari gedeporteerd waren naar Auschwitz, werd Betsie met nog andere personeelsleden die 22e Januari 1943 van Apeldoorn afgevoerd naar Westerbork. Betsie van West werd na aankomst ondergebracht in barak 72 en op 2 Februari naar Auschwitz gedeporteerd. Op 5 Februari 1943 werd zij na aankomst direct in de gaskamers van Auschwitz-Birkenau vermoord.
Judith en haar jongste dochter Keetje verbleven al die tijd gewoon thuis in Amsterdam. Zij werden echter opgepakt tijdens de grote en in het door de Duitsers geheim voorbereidde razzia van 20 Juni 1943, gearresteerd en afgevoerd naar Westerbork. De razzia was bedoeld om een groep nog niet weggevoerde Joodse bewoners alsnog te deporteren. 5542 Joden weren toen opgepakt en per trein afgevoerd naar Westerbork. (bron: Wikipedia). Judith Gobets en haar dochter Keetje van West kwamen toen terecht in barak 62.
Op 13 Juli 1943 werden zij beiden op transport gesteld naar Sobibor met nog 1986 andere gedeporteerden waar zij bij aankomst op 16 Juli 1943 direct in de gaskamers werden vermoord. Er waren geen overlevenden van dit transport.
Bronnen o.a. het Stadsarchief Amsterdam, gezinskaarten van Jacob Gobets en David van West (1863), archiefkaarten van Judith Gobets en Keetje van West; het archief van de Joodse Raad, registratiekaarten van Jacob van West, Judith van West-Gobets, Betsie van West en Keetje van West; informatie Raymund Schütz betreffende de eerste terugstellingen van deportatie en de Wikipedia website Jodentransporten vanuit Nederland.nl/13 Juli 1943.