Addition

Joodse militairen (deel 1)

Wanneer gesproken wordt over Joodse oorlogsslachtoffers zal niet in eerste instantie worden gedacht aan gesneuvelde militairen. Toch waren er honderden Joodse mannen die het oprukkende nazisme met de wapenen hebben proberen te stuiten. Enkele tientallen van hen zijn omgekomen bij de Duitse inval in mei 1940.[1]

Het Nationaal Instituut voor Militaire Historie (NIMH) in Den Haag beheert een database met namen van de gesneuvelde militairen en de omstandigheden waaronder zij zijn gevallen.[2] In de database staat tevens de religieuze gezindte vermeld. Bij 35 personen kon worden vastgesteld dat zij Joods waren.[3] Aan de hand van de lotgevallen van deze Joodse militairen krijgen we een indringend beeld van het verloop van de eerste oorlogsdagen.

Volgens officiële lezing begon het Duitse offensief in de ochtend van 10 mei om vijf minuten voor vier. Soldaat Hartog de Rood (Amsterdam, 10 februari 1919) was één van de eerste Nederlandse slachtoffers. Hij maakte deel uit van een grenswacht detachement bij Zevenaar. Na een kort gevecht is hij om 4 uur gesneuveld.
Ongeveer tegelijkertijd drongen Duitse bommenwerpers het Nederlandse luchtruim binnen. In de Haagse Alexanderkazerne lagen de manschappen nog te slapen toen de bommen neerkwamen. Vanwege de mobilisatie was de kazerne overvol. Reservetroepen waren ondergebracht op de zolders van de paardenstallen. Juist die paardenstallen werden vol getroffen. Onder de doden was Hartog van Baaren (Amsterdam, 3 juni 1904), huzaar bij de cavalerie. Ook andere militaire doelen werden bestookt, zoals de legerbatterij in het Park Leeuwenberg te Voorburg, waarbij Salomon Bartels (Amsterdam, 31 januari 1918) dodelijk gewond raakte.
Vanuit de lucht zijn verschillende vliegvelden onklaar gemaakt. Op het vliegveld Waalhaven, onder Rotterdam, kostte dat het leven aan soldaat Salomon van Praagh (Den Haag, 20 januari 1918) en korporaal Max Sluis (Den Haag, 21 oktober 1917). Op het vliegveld Valkenburg (ZH) heeft Henri de Rood (Haarlem, 7 december 1916) het leven gelaten. Jozeph de Haan (Breda, 22 februari 1914) en Jacques Fresco (Den Haag 10 augustus 1913) bevonden zich op het militaire vliegveld Ockenburg bij Loosduinen, toen daar Duitse parachutisten werden neergelaten. Van de strijd, waarin beide zijn omgekomen, wordt verslag gedaan in het Koninklijk Besluit bij de onderscheiding die Jacques Fresco postuum werd toegekend.[4]

Iets na 5 uur in de ochtend landen ook parachutisten in de buurt van Rotterdam. Zo’n 8000 Nederlandse troepen konden voorkomen dat de stad werd ingenomen. John Moerel (Breda, 18 juni 1919) bevond zich op dat moment op de Boompjes waar een zware slag werd geleverd. Hij is daarbij omgekomen. Even verderop viel Raphaël Awerbach (Den Haag, 20 juni 1918) in een poging het strategisch gelegen ‘Witte Huis’ te behouden.
In de loop van de dag is op vele fronten gevochten. Korporaal Hartog Bamberg (Hoek van Holland, 31 mei 1919) viel bij gevechten aan de Hoge Morschweg in Oegstgeest, terwijl soldaat Moise Louis Sanders (St. Jans Molenbeek, 3 maart 1916) ‘na moedig optreden’ sneuvelde in de buurt van Delft. Mozes de Jong (Dordrecht, 2 oktober 1909) was gelegerd bij het Dekkingsdetachement Willemsdorp, ter verdediging van de brug over het Hollands Diep. Na gevechten rond de politiekazerne is hij in Dubbeldam bezweken aan zijn verwondingen. Reserve kapitein Max Willem Boasson (Middelburg, 24 januari 1896) was als ‘Landing Signal Officer’ uitgezonden om contact te leggen met de Belgische troepen. Bij het Belgische Lommel stuitte hij op Duitse eenheden. Hij is van een brug gesprongen en heeft de val niet overleefd.

In de daarop volgende dagen vonden hevige gevechten plaats op verschillende fronten van de Vesting Holland.[5] Op 11 mei is 1e luitenant Salomon Cauveren (Haarlem, 1 januari 1899) gedood in een militaire voorhoede bij Dordrecht, terwijl Levie van Esso (Amsterdam, 3 juni 1917) sneuvelde bij Wateringen in het Westland.

De arts Ephraïm Behr (Assen, 5 maart 1905) was reserveofficier van gezondheid aan het front. Hij had vrijwillig dienst genomen. Ooggetuigen hebben verklaard dat hij op 12 mei werd gedood toen hij 'met deernis en dapperheid een poging deed om enige gewonde soldaten uit de Grebbelinie naar veiliger plaats te evacueren'. De Grebbeberg bij Rhenen vormde een belangrijk bastion in de verdedigingswerken. Op 13 mei hadden Duitse troepen enkele voorposten veroverd en drongen steeds verder naar het centrum van de stelling. Verschillende Joodse militairen zijn daarbij omgekomen: Isaac Meijer Levie (Den Haag, 19 juli 1909), Simon Polak (Hoogeveen, 3 juni 1912) en korporaal Salomon Löwenstein (Didam, 22 juli 1918). Reserve 1e luitenant dr ir Paul Jacobus Denekamp (Delft, 3 juni 1907) was die dag in een auto op weg toen hij op de rijksweg bij Delft werd getroffen.

Het einde van de strijd werd feitelijk bezegeld met het bombardement op Rotterdam op 14 mei om 13.30 uur. De militaire overwinning van het nazisme was voor velen ondraaglijk. Zeker twaalf Joodse militairen namen het lot in eigen hand. Onder hen bevonden zich twee apothekers en een arts, die allen beschikten over de medicijnen waarmee zij hun levens beëindigden. Dit waren: sergeant van de militaire apotheek in Rotterdam Marcel Turksma (Den Haag, 5 december 1916), 1e luitenant van de militaire farmaceutische dienst Rudolph Philip Glaser (Tilburg, 19 juni 1915) en reserve officier van gezondheid Willy Albert Levy (Paramaribo, 1 december 1899).
In het militair hospitaal in Amsterdam namen ook enkele soldaten een dergelijke beslissing. Dit waren soldaat Helmut Werner Ulrich Hirschfeld (Darmstadt, 16 juni 1917) en matroos 2e klasse, Izak Trompetter (Amsterdam, 28 september 1909). Van sergeant Abraham Delmonte (Amsterdam, 10 januari 1908) is niet zeker of hij zich bij overlijden in het Amsterdamse ziekenhuis bevond. Diezelfde dag eindigden in Haarlem de levens van sergeant Cornelis van Lier (Utrecht, 5 juni 1912) en reserve majoor Paul Jüdell (Amsterdam 9 november 1888). Beide maakten deel uit van het korps Motordienst.
De Duitse overwinning was onafwendbaar. Op het Algemeen Hoofdkwartier van de militaire staf in Den Haag heerste ontreddering. 1e luitenant A.H.K., Mr. Max Isidoor Mesritz (Meppel, 1 oktober 1902) had daar reeds op 14 mei een einde aan zijn leven gemaakt.

Buiten ging de strijd onverminderd voort. Bij de stelling Willemstad werd nog gevochten, waarbij soldaat tamboer Jacob Rosenberg (Rotterdam, 31 augustus 1912) op 15 mei sneuvelde. In Den Haag streden Nederlandse troepen om de laatste meters autonoom grondgebied. Reserve 1e luitenant Andries de Metz (Leeuwarden, 10 augustus 1905) verdedigde het ministerie van Economische Zaken. Hij had zich voorgenomen niet te capituleren. Na ‘heldhaftig verzet’ benam hij zich het leven. In de Haarlemmermeer werd reserve kapitein dr. Max de Vries (Amersfoort, 2 oktober 1895) in het nauw gedreven. Hij zag geen andere uitweg dan zich te verdrinken in de Haarlemmerliede.
De laatste Joodse militaire slachtoffers waren volgens de lijst van het NIMH soldaat Andries Brilleman (Nieuwer-Amstel, 1 maart 1910) en soldaat Bernard van Bingen (Ochtrup, 1 november 1903). De eerste bevond zich op het vrachtschip SS Pavon. Op 22 mei werd het schip in de buurt van Calais door een bombardement getroffen. De laatste bevond zich vermoedelijk in krijgsgevangenschap in Noord-Holland toen hij zich op 5 juni het leven benam.

Voor zover bekend is nooit eerder een poging ondernomen om het lot van de Joodse militairen in de Tweede Wereldoorlog in kaart te brengen. Dit artikel is slechts een bescheiden aanzet daartoe. De namen die in dit artikel voorkomen zijn terug te vinden op het Digitaal Monument (www.joodsmonument.nl), waar onder meer de gezinsrelaties zijn gereconstrueerd.[6] Nog niet alle gegevens zijn bekend. In een volgend artikel zal onder meer worden ingaan op Joodse militairen in krijgsgevangenschap, die niet voorkomen op de lijst van het NIMH.


Noten
1. Dit artikel is gebaseerd op een onderzoek van D.M. Metz in het Nationaal Instituut voor Militaire Historie op 21 augustus 2008.
2. Database van gesneuvelde militairen, samengesteld door kolonel (buiten dienst) J.W. de Leeuw [NIMH].
3. Bij 32 personen stonden de afkortingen NI (Nederlands Israëlitisch), PI (Portugees Israëlitisch) of Isr. (Israëlitisch). Drie personen konden zonder geloofsaanduiding worden geïdentificeerd.
4. Koninklijk Besluit: ‘Jacques Fresco heeft zich door moedig optreden tegenover de vijand onderscheiden door in de vroege morgen van 10 mei 1940 als stukscommandant van een zware mitrailleur te Loosduinen, toen de vijand uit de lucht op het vliegveld Ockenburg was geland en hij met zijn stuk reeds tot zeer nabij dit vliegveld was opgerukt, te trachten onder geconcentreerd mitrailleur- en geweervuur nog dichter te naderen, waarbij hij echter genoodzaakt werd ter gevolgen van dit vuur het stuk tijdelijk te verlaten, nochtans daarna geheel alleen over volkomen open terrein naar het stuk te kruipen om te trachten het buiten handen van de vijand te houden, waarbij hij zwaar werd gewond’.
5. Verdedigingslinies rondom de grote steden in het westen van het land.
6. Een overzicht van Joodse militairen die voorkomen in de database van het NIMH is te vinden op de website van de Nederlandse Kring voor Joodse Genealogie: www.nljewgen.org.


Dit arikel van D.M. Metz is eerder gepubliceerd in Misjpoge. Tijdschrift voor Joodse genealogie, jaargang 22 (2009) nr. 1