Addition

Persoonlijke herinneringen aan de Delftse Joden (deel 5)

Jenny Sara mijn lieve grootmoeder van vaders kant, Jenny Jeidels geboren Stamm.

Jenny Jeidels-Stamm in Delft in 1942, een jaar voor haar dood.
All rights reserved

De Delftse Joden voor en tijdens de oorlog, hoe herinner ik mij hen? Hoe waren onze Joodse buren, hoe leefden zij, wat gebeurde met hen? Ik was 11 jaar toen de oorlog uitbrak en kan de Joodse Delftenaren uit mijn directe omgeving alleen beschrijven met de ogen van een elfjarig meisje dat als enig kind beschermd opgroeide tussen liefhebbende ouders. Ik zal de families of gezinnen die ik mij nog goed voor de geest kan halen en waaraan ik dierbare herinneringen koester, in afzonderlijke delen beschrijven. Deel 5 wijd ik aan mijn lieve grootmoeder van vaders kant, Jenny Jeidels geboren Stamm.

Jeugd in Darmstadt

Jenny’s ouders waren David Stamm en Sophie Kahn uit Darmstadt in de Duitse deelstaat Hessen. Hun kinderen heetten Bertha (1865-1884), Lina (1866), Sigmund (1868), Jenny (1870), Julius (1872), Mathilde ‘Tilly’ (1873) en Leo (1881). Het gezin woonde aan de Alexanderstrasse 2 te Darmstadt. David en Sophie waren restaurateurs van het goedlopende restaurant “Stamm”, gunstig gelegen tegenover de opera aan de Alexanderstrasse 6.
De naam Stamm heeft niets met een boomstam van doen. De oorsprong van deze Duits-Joodse familienaam ligt in ’t Hebreeuws. De letters S, T en M staan voor Sofer (schrijver), Torah (de vijf boeken van Mozes) en Mezoeza (kokertje met een rolletje perkament waarop verzen aan de deurpost van Joodse woningen bevestigd). De eerste voorvader Stamm met deze bijzondere achternaam zal bevoegd geweest zijn tot het schrijven van de Torah en Mezoeza.

Een gearrangeerd huwelijk en twee baby’s

Jenny werd thuis te Darmstadt geboren op 8 juni 1870 als middelste en mooiste kind van de Stamms. Toen zij achttien was, ontmoette zij de negen jaar oudere wijnhandelaar Max Jeidels. De vader van Max Jeidels was de schatrijke, gepromoveerde jurist Paul Jeidels uit Würzburg. Hij was bevriend met de Duitse keizer en ging geregeld met hem paardrijden.
Max vroeg aan David Stamm om Jenny’s hand. Max en Jenny hielden niet van elkaar en stevenden af op een verstandshuwelijk. David ging hiermee akkoord alsook zijn dochter en de verloving was een feit. En zo werd er Joods getrouwd op 23 augustus 1888 in de synagoge van Darmstadt. Het jonge paar ging wonen in de Hügelstrasse 13 in Wiesbaden. Een jaar later, op 1 augustus 1889 werd mijn vader Kurt geboren in de Wörthstrasse 20.
De vroedvrouw heette Lina Kahn en woonde aan de Michelsberg 1. Ze waren oprecht heel blij met hun eerste baby. In het Wiesbadener Tageblatt staat vermeld dat Max Jeidels en zijn vrouw een “strammer” (flinke) jongen hebben gekregen. Met het huwelijk ging het echter al snel bergafwaarts. In 1891 verhuisde het jonge gezin naar de Frankfurterstrasse 13. Max is nog eenmaal kort naar zijn vrouw teruggekeerd. Op 20 maart 1892, zij woonde inmiddels weer bij haar ouders in Darmstadt, beviel Jenny van een tweede zoontje, Norbert. Max had iets op zijn kerfstok want David Stamm heeft het voor elkaar gekregen dat hij zich niet meer in Wiesbaden of Darmstadt mocht vertonen. Na een verblijf in Berlijn verliet Max Duitsland voorgoed en is vermoedelijk naar Amerika vertrokken. Wat er precies tussen de echtelieden is voorgevallen wist niemand. Jenny heeft er ook nooit een woord over gezegd. Jenny en Max zijn in 1900 officieel gescheiden. Een eigen huishouding heeft Jenny nooit meer gehad.

Escape naar Delft

In het vorige hoofdstuk 4 heb ik verteld dat mijn oudoom professor Clarence Feldmann werkzaam was als hoogleraar elektrotechniek aan de TH Delft. Hij woonde met zijn vrouw Lina Stamm, een zuster van mijn oma Jenny, in een groot herenhuis aan de Rotterdamscheweg 101. In dit professorenhuis waren vaak logés te gast. Veel Joodse emigranten vonden er onderdak terwijl zij wachtten op een boot naar Amerika.
Clarence heeft voor mijn vader Kurt een functie als kabelcalculator bij de Nederlandsche Kabelfabriek (NKF) geregeld. Mijn vader is voor deze baan in 1920 naar Delft gekomen. Hij is tezamen met zijn oom Leo Stamm, de jongste broer van Jenny, op één grote zolderkamer gaan wonen bij Clarence Feldmann.
In 1922 trouwden mijn ouders Kurt en Anny in Berlijn. Vanuit Berlijn zijn mijn ouders in 1922 in Delft in de Willem de Zwijgerstraat gaan wonen waar ik op 25 december 1928 ben geboren.
Jenny woonde sinds 1933 bij de familie Feldmann. Daar had zij een mooie, grote kamer voor zichzelf. Een enkele keer bleef ik bij mijn oma logeren. Van een grote, rieten stoel maakte zij dan een bed voor mij.

Zoon Norbert Israël Jeidels

Na de Kristallnacht van 09 op 10 november 1938 en een kort verblijf in Buchenwald vluchtte ook Kurts broer Norbert Jeidels, tezamen met zijn niet-Joodse vrouw Margarethe (Grete) Ebel, naar Delft. Norbert had Grete leren kennen in Darmstadt. Norbert en Grete gingen in eerste instantie ook inwonen bij de familie Feldmann.
De Jodenvervolging begon zich al in september 1940 (nauwelijks vier maanden na de Duitse overval) te manifesteren toen niet-Nederlandse vreemdelingen (overwegend gevluchte Duitse Joden) uit de 'kuststreek' (waaronder geheel Den Haag) bevel kregen te verhuizen naar landinwaarts gelegen locaties.
Norbert liet zijn vrouw Grete achter bij de Feldmanns en vertrok, waarschijnlijk al in 1942, naar Hummelo bij Doetinchem in de Achterhoek in de provincie Gelderland. In de begintijd bewoonde hij een piepklein kamertje in de huidige Dorpsstraat 16 op het boerderijtje van weduwe Lenderink. Daar sloot hij vriendschap met een varken. In deze tijd heb ik (tezamen met mijn nicht Sophie Stamm) een keer een week bij Norbert “gelogeerd”. Wij sliepen in de stal in het hooi van boerderij Lenderink. Vervolgens woonde hij op een kamer in Pension "De Blanke Boom” van Fredrik en Dina Garretsen in de Broekstraat 39. Fredrik en Dina Garretsen verhuurden vooral in de zomermaanden een aantal kamers aan pensiongasten. Daarnaast hielden ze een paar koeien en wat kippen en hadden ze een paar broedmachines. De kinderen uit het dorp noemden Norbert “oom Alzo” omdat hij vaak een zin begon met “Also…”  Mijn oma Jenny heeft haar zoon eenmaal (vóór haar dood te Sobibor in 1943) bezocht. Waarschijnlijk heeft zij gelogeerd in Pension De Blanke Boom. Norbert vulde zijn dagen met het aanschrijven van instanties, fotograferen van de omgeving en de bewoners. Hij paste zich heel goed aan in zijn nieuwe omgeving, ontmoette aardige mensen maar vond er weinig aanspraak. Wel raakte hij zeer goed bevriend met doktersgezin Westerbeek van Eerten en met Graaf van Rechteren Limpurg. Hij had vrijstelling van vervolging door zijn gemengde huwelijk alsook sterilisatie en kon zonder davidster, tot de laatste dag van de oorlog, vrij door Hummelo lopen. Zo ontsnapte hij aan de Hongerwinter. Hij heeft ons zelfs af en toe een pakket met levensmiddelen kunnen sturen.
Jenny daarentegen kreeg toestemming om in Delft te blijven wonen omdat haar zuster Lina astmapatiënte was en haar zuster nodig had om voor haar te zorgen.

Israël of Sara

Vanaf 1938 gold in Duitsland een antisemitisch namenbeleid. Duitse Joden met een voornaam die niet op een vastgestelde namenlijst voorkwam, dienden de naam Israël (mannelijk) of Sara (vrouwelijk) als tweede voornaam aan hun naam toe te voegen. Jenny droeg haar tweede voornaam met trots, alsook Norbert. Mijn ouders waren reeds in 1933 genaturaliseerd. Mijn vader hoefde de naam Israël dus niet als tweede voornaam te aanvaarden.

Davidster

Met ingang van mei 1942 moesten alle Joden in Nederland de davidster dragen. Per persoon 4 sterren, per 4 sterren (of minder) één textielpunt, prijs per ster 4 cent, door de drager zelf te betalen. Jenny kocht de ster in een textielwinkeltje aan de Rotterdamscheweg. Zij naaide de ster op jassen en vesten zodat de ster zichtbaar was als ze naar buiten ging. Van mijn familie hebben Jenny, haar zus Lina, mijn vader Kurt en oom Leo Stamm de ster gedragen.

In 1943 moest ons gezin moest naar de Delftse Ruys de Beerenbrouckstraat nummer 28 verhuizen om in te gaan wonen bij het gezin aldaar. Tot de bevrijding woonden wij bij hen en hun dochter in huis. Wij bewoonden met ons drieën op drie verdiepingen drie kamers.

Broer Leo Stamm

Jenny’s jongste broer Leo Stamm is rond dezelfde tijd als mijn ouders (1922) getrouwd, met de Berlijnse Friedel Heitchen, met wie hij in Delft aan de Delfgauwscheweg is gaan wonen, tezamen met het hondje Browny. Later verhuisden zij naar de Mijnbouwstraat op nummer 13 en aan het begin van de oorlog naar de Cornelis Trompstraat.
Leo had een baan bij de Verf(stoffen)fabriek aan de Kanaalweg. Ik herinner mij dat hij twee dagen in Westerbork moest verblijven maar werd toch weer teruggestuurd naar Delft. De exacte reden weet ik niet.
Uit angst heeft hij zich in de oorlog in de Lutherse Kerk te Delft aan het Noordeinde Luthers laten dopen door dominee Johannes. Ik was hierbij en herinner mij nog hoe hij neerknielde in de kerk.


Hoe herinner ik mij mijn oma?

Charisma

Ik herinner mij haar knappe gezicht en haar mooie donkerbruine haar. Het meest opvallend waren haar bruine, melancholieke ogen. Als jonge vrouw in Darmstadt noemde men haar “die Zigeunerin”. Dit had voor zover ik weet geen negatieve bijklank. Voor de oorlog kwamen er heel vaak woonwagens met zigeuners door de Julianalaan die van Rotterdam naar Den Haag trokken. Jenny leek het zelf ook geweldig om met een woonwagen rond te trekken.
Jenny kon vrolijk zijn en dan zong zij veel maar ze kon ook ontzettend zwaarmoedig zijn. Voor mij was het moeilijk deze stemmingswisselingen te plaatsen en te begrijpen wat er echt in haar omging.
Jenny was lang, slank en lenig. Ze maakte zich voor verjaardagen en feestdagen bescheiden maar heel mooi op. Ik vond haar nog niet echt oud, niet genoeg “oma”. Daarvoor was ze te apart, te origineel. Ze had veel esprit en was haar tijd ver vooruit. Toen mijn moeder Anny voor het eerst met haar schoonmoeder Jenny kennismaakte, vond mijn moeder haar zo vlot en jeugdig dat zij spontaan vroeg of zij “Jenny” mocht zeggen. Dit vond Jenny goed hoewel het in die tijd (onder Duitsers) ongebruikelijk was elkaar al zo snel te tutoyeren.
Jenny’s donderbruine haar werd geknipt door haar zuster Lina, ik herinner mij niet dat ze ooit een kapper heeft bezocht. Op latere leeftijd had zij kort, mooi golvend, zilvergrijs haar, nog net niet wit. Op haar beurt knipte zij het haar van Lina, die evenmin een kapper bezocht.

Zus Lina Feldmann-Stamm

Jenny had een hechte band met haar 4 jaar oudere zuster Lina Stamm. Lina had een knap gezicht, blond haar en blauwe ogen. Lina studeerde, als zij ’s nachts niet kon slapen, Italiaans. Lina en Clarence Feldmann gingen graag op vakantie in Ascona in het Zwitserse Tessin. Ook bezaten Clarence en Lina een villa in Bergen aan Zee boven op een duintop, “Paulina”. Ik herinner mij een bezoek aan deze villa en het strand met mijn moeder en Jenny.
Lina was een begaafde, kunstzinnige vrouw die niet alleen met olieverf schilderde maar ook met naaldwerk en gebruik van stof schilderijen maakte. Voor de oorlog was dit nog een ongewone manier van schilderen. Er heeft een tentoonstelling van haar werk plaatsgevonden in Delft.
Lina Feldmann had een zwak gestel en was na een val op het ijs in 1928 waarbij zij haar heup brak, licht gehandicapt geraakt omdat de breuk nooit goed is hersteld. Zij liep slecht en had altijd een wandelstok nodig. Bovendien was zij astmatisch, iets wat haar later zou opbreken in Kamp Westerbork.
Jenny stond haar zus Lina trouw bij in vele zaken. Zo verzorgde zij Lina’s eten. Zij perste sinaasappelsap voor haar uit en maakte muesli voor haar klaar.

Hobby’s

Jenny kon goed borduren, breien, naaien en netten knopen. Ze was altijd aan het handwerken. Of in de zithoek van de eetkamer of in het speciaal daarvoor ingerichte naaikamertje. Jarenlang kreeg iedereen in de familie zelfgeknoopte, keurig afgewerkte boodschappennetjes. Ik heb nog één netje in mijn bezit en ik zie nog voor mij hoe zij aan deze netjes werkte. Zij deed een hulpdraad rond de voorkant van haar schoen. De draad werk verwerkt met een brede, platte, korte, ivoren staaf. De afwerking werd met de haakpen gedaan.
Jenny hield zich volstrekt niet aan de heersende mode. Zij ontwierp en maakte haar eigen kleding die helemaal bij haar paste en haar fantastisch stond. Vaak droeg zij een blouse met overgooier.
Zij ging iedere donderdag naar de groente- en fruit aan de Delftse Markt op zoek naar geschikte en vooral veelkleurige stoffen voor haar kleding want ze was gek op kleurtjes.
Ook kocht Jenny stof voor Lina’s geborduurde schilderijen. Ook kocht ze hele mooie sieraden en zelfs een bril voor de verte. Het criterium daarbij was of ze de klok in de toren van de Nieuwe Kerk scherp zag.
Jenny breidde haar eigen kousen. Voor de bovenkant waarmee ze natuurlijk begon, gebruikte ze alle kleuren van de regenboog. Vanaf de knie breide ze alleen met wol in keurig bruin of grijs. Mijn moeder en ik dachten dan: “hoe moet dat dan als zij bijvoorbeeld uit de tram valt?”

Huishoudster

Jenny bestierde het huishouden van haar zuster Lina Feldmann. In het gegoede gezin was verder hulp aanwezig van twee inwonende Duitse dienstmeisjes die ook kookten en het eten opdienden, een wasvrouw en een tuinman die Felix heette. De hoge stamrozen in de gigantische achtertuin werden liefdevol door Jenny verzorgd.
Het grove schoonmaakwerk werd gedaan door een werkster, mevrouw Dina Hoogeboom. Op zondag werd er ten huize van de Feldmanns altijd kip met rijst gegeten.
Jenny dronk bij het ontbijt haar koffie uit een soort kopje dat ik nog nooit had gezien. Het was een gebloemd, vierkant kopje (met vierkant schoteltje). Dit intrigeerde mij zeer.

Humor

Clarence Feldmann moest vaak om Jenny lachen. Als zij een deurknop aanraakte om een kamer te verlaten, begon zij altijd te zingen.

"En nu zij wij allemaal dapper..."

Op 5 maart 1943 werd door twaalf man personeel van de Nederlandse politie alle nog in Delft wonende Joden uit hun huizen gehaald en in een politiebusje naar het politiebureau van de Oude Delft gebracht. Mijn arme vader durfde niet naar zijn moeder te gaan, bang dat hij ook meegenomen zou worden. Mijn moeder en ik waren er wel bij toen Jenny & Lina van de Rotterdamscheweg 101 werden opgehaald. Eén van de Nederlandse agenten zei nog tegen mijn moeder: “Waarom laat u uw schoonmoeder niet weglopen, dit huis heeft zoveel uitgangen die ik niet allemaal kan bewaken”. Jenny had op dat moment een reële ontsnappingskans maar zij wilde haar zuster Lina niet alleen laten.
Het laatste wat ik van mijn oma Jenny zag, was dat zij zich nog eenmaal omdraaide, glimlachte, haar armen spreidde en met vaste stem zei: “en nu zijn we allemaal dapper”. Dit beeld van mijn lieve, dappere oma staat in mijn geheugen gegrift.
De ochtend van 6 maart, in alle vroegte, werd de gehele groep van ongeveer veertig mensen met vrachtwagens van de Grüne Polizei naar het station Hollands Spoor in Den Haag gebracht. Vandaar vertrok de gewone trein naar concentratiekamp en doorgangskamp Westerbork in Drenthe waar de groep nog dezelfde dag is aangekomen. Jenny zou slechts 4 dagen in Westerbork verblijven. Lina is bij gebrek aan medicijnen voor haar astma overleden in de ziekenbarak op 1 april 1943.

Brief uit Westerbork

Aangekomen in Westerbork belandden de Delftenaren tezamen in barak 67, de strafbarak. De reden hiervoor is niet bekend. Wel betekende dit dat niemand een zogenaamde Sperre had, ieder kon elk moment op transport worden gesteld. Jenny schreef vanuit barak 67 op 9 maart 1943 in een brief in half Duits, half Nederlands onder andere: “Möchte es doch bald vorbei sein. Bleibt alle gesund & tapfer & hofft auf ein Wiedersehen. Was macht mein Renilein?” Mijn oma is op 10 maart 1943 vanuit Westerbork op transport naar Sobibor gesteld en na aankomst in Sobibor op 13 maart 1943 vergast. Haar Renilein heeft haar heel lang verschrikkelijk gemist en twintig jaar gedroomd dat zij terug kwam. Mijn vader is tot het einde van de oorlog lange brieven aan zijn moeder blijven schrijven. Een Joodse krant gaf aan wanneer de letter “J” aan de beurt was. Voor de eerste brief Jenny bereikte, was zij al dood. Dit werd later officieel bevestigd door het Rode Kruis.

Herdenkingsreis naar Sobibor

Van woensdag 17 t/m zaterdag 20 april 2013 hebben mijn oudste dochter en ik met de Stichting Sobibor een herdenkingsreis naar Sobibor gemaakt. Wij hebben twee stenen laten plaatsen aan de Gedenklaan. Een voor mijn buren, de Van Hoorns en de Selowsky’s, waarover ik vertel in hoofdstukken 2 en 3. En een voor mijn innig geliefde oma Jenny Sara.

All rights reserved

Media