Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw, toen het liberalisme hoogtij vierde,kreeg de joodse burgerij de kans zich te emanciperen. Het gebruik van het Nederlands was inmiddels in deze kringen ingeburgerd en in 1849 verscheen het eerste joodse weekblad in het Nederlands: het Nederlandsch Israëlitisch Nieuws- en Advertentieblad de voorloper van het huidige Nieuw Israëlitisch Weekblad. Het jood-zijn was voor leden van de burgerij steeds minder een belemmering om allerlei maatschappelijke posities te bekleden. Een voorbeeld van een jood met een vooraanstaande positie was Samuel Sarphati (1813-1866). Hij was onder meerlid van de Amsterdamse Gemeenteraad en stond aan de wieg van een groot aantal instellingen en organisaties die het aanzien van de stad Amsterdam hebben veranderd.
[Zie ook het Thema Joodse artsen]
Joodse families zoals de Menko's en de Spanjaards stichtten in deze periode textielfabrieken in het oosten van Nederland, in Amsterdam opende S.P. Goudsmit in 1870 een groothandel die zou uitgroeien tot de Bijenkorf en ook andere grote warenhuizen werden door joodse ondernemers opgezet. Leden van de Kattenburg familie legden de basis voor hun later zo succesvol geworden regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg.
[Zie ook het Thema Hollandia Kattenburg]
Een groeiend aantal joden ging studeren, velen kozen voor de studie rechten en werden advocaat, rechter of rechtsgeleerde. De eerste joodse minister in Nederland, mr M.H. Godefroi die van 1860 tot 1862 minister van Justitie was, was ook jurist. Naast rechten was ook medicijnen een studie waar veel joden voor kozen en zo werd een aantal joodse artsen opgeleid. Verder waren er bekende en minder bekende joodse journalisten, schrijvers, toneelspelers, musici en schilders.
Hoofdstuk