De tweede zoon van Saartje Polak en Salomon Vorst heette Joseph Vorst. Ten tijde van zijn militaire keuring was hij arbeider in een lijstenfabriek. Vanwege onder meer zijn slechte ogen werd hij afgekeurd voor de militaire dienst, maar hij had wel 7 klassen Lager Onderwijs doorlopen en hij had 2 jaar Avondhandelsschool achter de rug, met Engels en Boekhouden.
Op 25 maart 1942 trouwde Joseph met naaister Sara Snoek, dochter van diamantslijper en koopman Hartog Snoek en Klara Zante uit Amsterdam. Na hun trouwdag trokken ze in bij de ouders en tante van Joseph, aan de Oosters(che)kade 6 I hoog. Een jaar later kregen ze een zoon: Salomon.
De familie Snoek was, toen vader Hartog nog diamantslijper was, tot 1911 in Borgerhout geweest: een stadsdistrict van Antwerpen waar meerdere Amsterdamse diamantbewerkers in die periode naartoe trokken. Na hun terugkomst in Amsterdam werden Hartog Snoek en zijn vrouw Klara actief in de handel en hadden ze marktkaarten voor de markten aan de Lindengracht voor “ongeregelde waar” en aan de Westerstraat met manufacturen (stoffen en textielwaren). Daarnaast verkochten ze hun koopwaren ook vanuit een pand aan de Lindengracht 39, “De Kousenhal” genoemd.
In de oorlogsperiode hebben Hartog en Klara aangifte van diefstal van hun marktgoederen gedaan bij bureau Marnixstraat. In de nacht van 25 november 1941 was er ingebroken in “De Kousenhal”, waarbij een partij kousen, handdoeken en voeringstof was gestolen. De gestolen goederen werden op diverse plaatsen in de buurt teruggevonden, maar de dader was onbekend.
De ouders van Sara hebben de oorlog overleefd, maar dat kan niet van Sara, haar man Joseph en hun zoon Salomon gezegd worden. Op 26 mei 1943 zijn ze in Westerbork terecht gekomen.
Op de kaart in de cartotheek van de Joodsche Raad van Joseph is vermeld dat hij medewerker levensmiddelenvoorziening was aan het Waterlooplein 109, in opdracht van de Joodsche Raad zelf. In dit pand zat een vestiging van de Joodsche Raad, genaamd “Uitzending Buitenland”, waar onder meer het brievenverkeer tussen de kampen en Amsterdam werd gecoördineerd. Op de website van Joods Amsterdam is hiervan een korte beschrijving te vinden.
Op 13 juli 1943 zijn ze op transport naar Sobibor gezet, met in totaal 1988 passagiers. Direct na aankomst is de hele familie vermoord. Hun zoontje Salomon was slechts 4 maanden oud.
De familie Vorst-Snoek is in Gedenkboek 31 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.
Gebaseerd op de indexen van het stadsarchief Amsterdam en informatie van de websites JoodsAmsterdam.nl, oorlogslevens.nl, het Felix Archief van Antwerpen en de Arolsen Archives.