Addition

Bewaarschool voor Israëlitische Minvermogenden (1821 – 1912)

“Wanneer men eens in de Rapenburgerstraat “de Joodsche Bewaarschool” voorbij gaat, dringt vaak het geroezemoes der spelende kinderen tot u door.”
Zo begint een kort artikel in het tijdschrift “De Geïllustreerde Joodsche Post” van 7 juli 1912. Dat geroezemoes is niet zo verwonderlijk als je nagaat dat er per dag ongeveer 400 kinderen, kleintjes volgens het artikel, van vroeg in de ochtend tot laat in de middag worden opgevangen en beziggehouden. Dit artikel geeft een korte geschiedenis van deze instelling!

Het gebouw van de Bewaarschool aan de Rapenburgerstraat 52.

Bron: De Geïllustreerde Joodsche Post van 7 juli 1912 (via het IISG).

Commissie ter oprichting, een geschiedenis
Maar eerst een overzicht van de geschiedenis van deze instelling. Een eerste, mogelijke, verwijzing heb ik gevonden in de Nederlandsche Staatscourant van 1 juni 1821. Het betreft een circulaire, uitgeschreven door het hoofdbestuur van het genootschap ter Bevordering van de Opvoeding der Minvermogende Nederlandsche Israëlitische kinderen (in Amsterdam).

Bericht uit de Nederlandsche Staatscourant van 1 juni 1821 (via Delpher)

Deze is volledig overgenomen in de krant. Helaas is deze slecht leesbaar, maar de teneur is duidelijk. Het doel is opvoeding en beschaving van het opkomende geslacht voor die groepen in de Joodse (vooral de Nederlands – Israëlitische) samenleving waar armoede een dergelijke vorm van onderricht praktisch onmogelijk maakt. In de circulaire wordt er op gewezen dat er al enkele van dit soort scholen voor minvermogenden bestaan. Maar er is duidelijk behoeft aan meer. Gelukkig zijn er al ‘weldenkenden’ die hun steun hebben toegezegd, maar in de circulaire doet het bestuur de oproep aan hen die dit initiatief willen steunen. Voorgesteld is een jaarlijkse toelage van drie gulden.

Het begin
In 1847 bestond er al een bewaarschool in de Rapenburgerstraat (V 448), maar dan wel voor: ‘Israëlitische kinderen uit den gegoeden stand’. In de ‘Opregte Haarlemsche Courant’ van 29 oktober 1851 vond ik dit berichtje:
“Den 28 ten Oktober is te Amsterdam de eerste steen gelegd der nieuwe bewaarschool voor Israëlitische kinderen uit den gegoeden stand, welke door het bestuur der bewaar- en volgschool voor die kinderen wordt gebouwd achter de volgschool op de Herengracht aldaar, tegen over het Park, en zulks ter vervanging van het tot dusver in huur bezeten huis in de Rapenburgerstraat. De steen is gelegd met de gewone plegtigheden, door den oudsten zoon van den voorzitter van het bestuur, den heer dr. J. van Lier Mz.”
Bron: de Opregte Haarlemsche Courant van 29 okt. 1851

In het Dagblad van ’s Gravenhage van 14 mei 1847 wordt eveneens melding gedaan van deze bewaarschool. Verder meldt de krant dat er op korte termijn een bewaarschool voor minvermogenden zou komen. Het Algemeen Handelsblad meldt in december dat de school is opgericht op 1 mei 1847.
In 1855 is het nieuwe gebouw blijkbaar nog niet geheel klaar, een algemene vergadering van aandeelhouders staat namelijk gepland in ‘het Lokaal van de Bewaarschool’, Rapenburgerstraat V 448. het kan zijn dat men dit lokaal aangehouden heeft, in het Algemeen Handelsblad van 9 juni 1852 staat namelijk het bericht dat de nieuwe school is ingewijd.

Bijeenkomst in de Rapenburgerstraat voor de aandeelhouders. Bericht uit het Algemeen Handelsblad van 7 februari 1855 (via Delpher).   

De bewaarschool voor minvermogenden komt er. In 1849 start de school, een lokaal, met 37 kinderen. Maar de groei is stevig en in enkele jaren later groeit de school van 376 naar 800 kinderen. Of het om Rapenburgerstraat 52 gaat is niet helemaal duidelijk, de nummering was toen anders (het adres was toen V 512).
Over het ‘dagelijkse leven’ van de school is niet veel bekend. Wel vond ik een verwijzing naar een kinderfeest naar aanleiding van het examen op de bewaarschool voor behoeftige Nederlands Israëlitische kinderen in de Rapenburgerstraat. Het betreft het jaar 1852. De kinderen worden onthaald, onder andere met een uitdeling van kledingstukken aan niet minder dan 125 kinderen:
“……. hun verschaft door de liefderijke bemoeiingen der ten dien einde werkende Dames - Vereniging. Genoemde school mag zich in toenemende bloei verheugen, heeft de goedkeuring van bevoegde beoordelaars mogen verwerven, en is toegankelijk voor ieder, die belang stelt in de verstandelijke en zedelijke beschaving der minvermogende jeugd."
Alg. Handelsblad van 14-09-1852

De damesvereniging en de bedeling van kledingstukken. Bron: het NIW van 8 februari 1867 (via Delpher).

Genoemde damesvereniging zal zich actief blijven inzetten voor deze school (zie de afbeelding).

De commissie belast met het beheer
De groei is groot, in 1867 zijn er al ruim 800 kinderen. De opstellers van eerder genoemde circulaire verklaarden al in 1849 dat hun taak volbracht was. Voor deze ‘commissie ter oprichting’ is nu een ‘commissie belast met het beheer’ in de plaats gekomen. De nieuwe commissie beheert niet alleen, zij kijkt ook naar uitbreiding. Vanwege een gebrek aan eigen financiële middelen doen zij daarom ook een beroep op de Nederlands Israëlitische Hoofdsynagoge (NIHS). In 1867 wordt een subsidie verstrekt van ƒ 500,- .
Het NIW is erg ingenomen met deze instelling. Dat blijkt zeker ook uit een lang artikel uit 1867. Het is dermate lovend dat er m.i. mogelijk sprake is van een vorm van beïnvloeding. Beïnvloeding om toch vooral de officiële instanties warm te maken voor meer subsidie?
Een fragment:
"Wij willen thans slechts onzen lezers verzoeken ons in hunne verbeelding te volden naar de Rapenburgerstraat, naar een instelling, de schoonste, doeltreffendste en meest geslaagde van alle filantropische ondernemingen, die als de vruchten dezer eeuw mogen worden geroemd. Wij bedoelen.... de plaats waar diezelfde nooddruftigen en armen hunne kleinen gedurende den ganse dag; kunnen doen beschermen tegen de nadelige invloeden van lucht en weder, waar zij verpleegd, gelaafd en onderricht worden op een wijze even humaan als godsdienstig. leder onzer kent haar; ieder kan dagelijks honderden arme schepseltjes daarheen zien leiden; ieder kan elke zondag en woensdag, op bepaalde uren, de inrichting bezichtigen, de wijze waarop een duizendtal kleinen nuttig en aangenaam bezig wordt gehouden, bewonderen; niemand zal hare lokalen onvoldaan en onbevredigd verlaten; de enige opmerking, dat de ruimte voor dat getal kleinen wel wat beperkt mag heten, zal weldra ophouden te bestaan. Immers de instelling wordt vergroot met den grond van twee belendende percelen, en met deze verenigd, belooft zij een sieraad der stad te zullen worden. Neen, zij belooft het niet te worden door de uiterlijke glans, die zoo dikwijls verblindt, zij is het reeds door hare inrichting, door haar nuttig werken gedurende een ongeveer 20-jarig bestaan."
NIW 15-11-1867

In hetzelfde artikel spreekt het NIW in ieder geval haar tevredenheid uit over de toegezegde steun door de NIHS (een jaarlijkse subsidie). Het is te danken aan de initiatiefnemers dat er, na de aarzelende start met hooguit 40 à 50 kinderen in 1849, nu in 1867 al gedacht wordt aan een uitbreiding tot 1300 à 1500 kinderen!
En het gaat niet alleen om onderwijs. Elk jaar krijgen ongeveer 300 kinderen de nodige kledingstukken. Dit alles mogelijk gemaakt door de vele vrijwillige bijdragen. Of zoals de schrijver van het genoemde artikel formuleert:
“De ene weldaad baart de andere, zeiden onze wijzen, en dit zien wij aan de genoemde instelling weder bevestigd.”

Met de groei neemt ook de behoefte aan meer ruimte toe. De daarvoor benodigde financiën komen o.a. uit leningen (meerdere keren staan er advertenties in het NIW) en de subsidie van deNIHS. Werd er in 1867 nog een subsidie van ƒ 500,- per jaar verstrekt, in 1877 is dit inmiddels opgelopen tot ƒ 2000,-!
In het NIW van 23 maart 1877 citeert de krant uit “het verslag van den toestand der Ned. Israël, hoofdsynagoge te Amsterdam”. Daarin wordt de ƒ 2000,- genoemd, maar ook dat er werkzaam zijn: 1 directrice, 18 onderwijzeressen en 4 helpsters. De totale kosten van de school zijn geraamd op ƒ 5.600,-.

Gevaar van de zending!

Zending, het gevaar! Bericht uit het NIW van 15 juli 1877 (via Delpher).


Financieel lijkt het redelijk op orde, toch dreigt er gevaar. Het NIW van 15 juni 1877 komt met een waarschuwing, op de voorpagina en onder de kop: Zendelingen Bewaarschool. Een ernstig woord aan Isr. Ouders! Wat is er aan de hand. Er bestaat nog een bewaarschool in de omgeving, in de Plantage buurt. Het gaat om de bewaarschool van de bekende missionair Pauli. Wat is het doel van deze bewaarschool? Het NIW:
“Welk doel de stichter met de oprichting dezer school gehad heeft, behoeven wij u niet met veel woorden te zeggen. De stichter wilde tot iedere prijs zieltjes voor zijn kerk winnen en zag daarom in deze bewaarschool het meest geschikte middel, om reeds in de harten der jeugdige kinderen het zaad van afval van hun godsdienst te strooien en om hen door een speciaal christelijke leiding reeds vroegtijdig voor zijn kerk bekwaam te maken. Deze bewaarschool was dus oorspronkelijk niets anders, dan een der gevaarlijke werktuigen, waarvan de zendelingen gebruik maken, om hun doel te bereiken ; deze bewaarschool was dus aanvankelijk niets anders dan een kweekplaats voor het missionairen - gezelschap; de plaats, waar men vooral de Israëlitische kinderen voor den doop wilde voorbereiden.”

Gelukkig is er alweer enige tijd de eigen bewaarschool in de Rapenburgerstraat. Het gevaar is echter nog niet geweken, de zendingsdrift van deze instelling is groot, de verleiding misschien ook? Mogelijk daarom deze krachtige slotzin van het artikel:
“Wij mogen onze kinderen volstrekt niet naar de bewaarschool in de Plantage zenden; dat is een Zendelingenschool.”

Een nieuwe school, een nieuw gebouw.
Begin jaren ’80 wordt actie ondernomen om te komen tot een nieuwe school. Uit een melding in het NIW van maart 1884 blijkt dat het oude gebouw niet alleen te klein is, maar ook bouwvallig. Er wordt gerefereerd aan een ‘voorval’ op Kol Nidrei avond een aantal jaren eerder. Wat er is voorgevallen, is niet duidelijk. Maar nu is het dan tijd voor een nieuwe en grotere school, een school voor wel 1000 kinderen. Om aan de benodigde financiële middelen te komen, organiseert een aantal dames een “Weldadigheids Loterij” (zie de advertentie, stond overigens ook in het NIW). Het artikel besluit met de volgende oproep:
"Gewis zal ieder het streven dier edele dames toejuichen en naar beste krachten helpen het doel bereiken, hetwelk de dames beogen. Het geldt onze hulpbehoevende kleinen, voor wie de bewaarschool een grote weldaad is. Het vooruitzicht op zeer fraaie prijzen bestaat en men heeft dus kans de weldaad beloond te zien, hetgeen zeker ook nog menigeen tot deelneming zal aansporen."
NIW van 21 mrt 1884

In het NIW van een maand later blijkt dat er inmiddels een aanbesteding heeft plaatsgevonden voor een bedrag van ƒ 66.500,- . Daarmee zou het ‘luchtige doch bouwvallige’ gebouw vervangen moeten kunnen worden. Het betreft overigens een verslag van de Kerkenraad van de NIHS. Het belang inziende van de instelling besluit men tot een garantiestelling voor de rente en aflossing van een lening van
ƒ 75.000,-. Daarnaast verhoogt men de subsidie van ƒ 2.000,- met een bedrag van
ƒ 1.500,- per jaar!

Bericht uit: Het nieuws van den dag: kleine courant 09-08-1883 (via Delpher).


Niet alleen het onderwijs wordt belangrijk geacht, ook het gezondheidsaspect wordt benadrukt. Aangegeven wordt dat er in de school een polikliniek is voor de kinderen. Dit laatste is hard nodig, want uit de cijfers blijkt dat slechts 50 van de ongeveer 730 schoolbezoekers gezond zijn! Vooral de oogheelkunde is zeer belangrijk. Drie deskundigen zijn, afwisselend, dagelijks in deze polikliniek aanwezig. Dankzij deze aanpak nam het aantal gezonde kinderen al snel toe tot ruim 170.

Weldadigheids loterij ten bate van de Bewaarschool, uit: het Algemeen Handelsblad van 20 maart 1884 (via Delpher).

Er is veel aandacht voor de ‘weldadigheids loterij’. In meerdere kranten verschijnen artikelen met informatie over de loterij en het goede werk dat wordt verricht. Lovend is men over de mooie en hygiënisch ingerichte lokalen. De bouw is mogelijk gemaakt dankzij de subsidies en de lening, maar voor de inrichting is hulp nodig. Hulp van vrijwilligers, van vrijwillige bijdragen voor de aanschaf van meubilair, speel- en lesmateriaal. Een loting, verloting is daarvoor een geschikt middel.
Vooral het Algemeen Handelsblad van 15 maart 1896 pakt uit met een lang artikel. Een artikel van de hand van Jacob Anton Tours. Deze Jacob Anton Tours is binnen de wereld van maatschappelijk hulpbetoon geen onbekende.

Portret uit 1907 van Jacob Anton Tours (1843-1918), eerste directeur van Ons Huis van 1892-1907. Portret vervaardigd door H. Van Gelder ter gelegenheid van zijn afscheid aldaar. Bron: Beeldbank SAA.

Zo was hij jarenlang betrokken bij de organisatie ‘Liefdadigheid naar Vermogen’ en was hij later directeur van ‘Ons Huis’. Niet onbelangrijk, hij was ook inspecteur van ‘de Bewaarplaatsen’ in Amsterdam. Geboren in Rotterdam studeerde hij theologie in Leiden, hij was predikant in meerdere plaatsen. In 1883 ging hij naar Amsterdam en pakte daar de studie letteren op.
Het artikel is meer dan lovend over het prachtige werk en doet een oproep om deze instelling te steunen. Ook de mensen met een kleine beurs kunnen hierin hun rol spelen, ook kleine giften helpen. Om de mensen warm te maken voor de actie bespreekt hij de twee bijeenkomsten in het Gebouw van de Werkende Stand aan de Kloveniersburgwal. Op deze dagen is voor een ieder een aantrekkelijk programma samengesteld. Toonkunst in dienst van de liefdadigheid is een citaat dat ik tegenkwam in een ander artikel uit het Algemeen Handelsblad. Ook toen al een succesformule.

Fancy Fair t.b.v. de Bewaarschool in het paleis van Volksvlijt. Bron: het NIW van 12 november 1897 (via Delpher).


Een succesformule die een jaar later (1897) opnieuw wordt gehanteerd, nu in de vorm van een Fancy Fair (in het Paleis voor Volksvlijt). Op de dag zijn er ‘meerdere vermakelijkheden’ (strijkorkest, visvijver phonograaf! etc.), voor de kinderen is er een speciaal ‘Groot Kinderbal’. De fancy fair is een dringende noodzakelijkheid, de instelling verkeert (opnieuw?) in financiële moeilijkheden.

In december plaatst de bewaarschool een advertentie voor een nieuwe ‘inwonende directrice'. Al in januari is de vacature vervuld en wel door mej. R. Elias – Van Gelder. Zij vervangt de met eervol ontslag vertrokken mej. Salm. Ook de echtgenoot van mej. Elias – Van Gelder wordt aangenomen, hij zal worden belast met de administratie en andere werkzaamheden.

Vacature voor een ‘inwonende directrice’, bron: het NIW van 16 december 1898 (via Delpher).

In december 1900 is er een klein feestje voor de kleintjes. De organisator is de dames – regentes, mevrouw B.L. Gompertz – Jitta, die de kinderen in de feestvreugde van de bruiloft van haar dochter wil laten meedelen. De voorletters zijn wel wat verwarrend, het gaat hier namelijk om mevrouw Emma Sophia Catherina Josephus Jitta die getrouwd was met Bernard Leon Gompertz. De dochter die op 19 december 1900 trouwde was Alice Judith Gompertz. Uit de link blijkt wel dat zij meer was dan alleen ‘de vrouw van’.
Dankzij de goede zorgen van de nieuwe directrice worden ongeveer 500 kinderen onthaald op chocolade, krentenbollen en andere versnaperingen. Bij het feest, vooral ook de poppenkast, zijn de meeste regentessen aanwezig.

Intussen gaat het dagelijkse leven van de bewaarschool gewoon zijn gang. Helaas niet zonder problemen, regelmatig blijkt dat er ouders zijn die de bijdrage van 2 cent per kind per dag niet kunnen bijdragen. Daardoor loopt niet alleen het leerlingaantal terug, maar lopen de kinderen ook het risico van ziektes. Ziektes die in de polikliniek van de bewaarschool opgespoord hadden kunnen worden. Niet alleen de armoede onder de ouders vormen een probleem, ook de eigen financiën zorgen voor problemen. Over het boekjaar 1900 was er bijvoorbeeld een tekort van iets meer dan ƒ 1800,- (bron: Jaarverslag van de Bewaarschool, opgenomen in het verslag van de NIHS, het NIW van 28 maart 1902).
Vandaar dan ook de regelmatig terugkerende wervingsavonden en inzamelingsacties. Ook maakt het bestuur bijvoorbeeld melding van het feit dat iemand ƒ 50,- heeft geschonken, dit ter aanmoediging!

Een ander probleem, dat zich niet geheel in het openbaar af heeft gespeeld, is het feit dat een aantal onderwijzeressen niet volledig bevoegd is. Dit blijkt in 1908 als de gemeente Amsterdam de aangevraagde subsidie van ƒ 1080,- nog wel uitkeert, maar wel onder het voorbehoud dat het aantal bevoegde onderwijzeressen moet zijn toegenomen. Toegenomen in relatie tot het door het B & W vastgestelde Reglement ter verkrijging van Subsidie. Aanvankelijk was de termijn waarbinnen dit geregeld moest zijn gesteld op acht maanden, later verlengd tot twaalf maanden.
Ondanks de ‘ijverige bemoeiingen’ van het bestuur lukt het niet om het vereiste aantal bevoegde onderwijzeressen aan te trekken. Mogelijk ligt dit, volgens B & W van Amsterdam, aan het grote aantal openbare voorbereidende scholen die zijn opgericht. Vandaar dat men tot het besluit komt om de subsidie uit 1908 niet terug te vorderen. Nee, zelfs het bedrag voor het komende jaar te verhogen tot
ƒ 1620,- (bron: De Tijd van 05-08-1909).
Opvallend is overigens wel dat het aangeboden salaris voor de onderwijzeressen daalt, dit lijkt niet de meest geschikte methode om sollicitanten te trekken. Zie daarvoor de twee advertenties uit 1908 en 1910 (hieronder).

Vacature onderwijzeressen met een geboden salaris van ƒ 500,- per jaar. Bron: het NIW van 24 januari 1908 (via delpher).

Vacature onderwijzeressen met een geboden salaris van ƒ 300,- tot ƒ 400,- per jaar. Bron: het NIW van 4 februari 1910 (via delpher).


Dit heeft mogelijk te maken met het gemeentebeleid van Amsterdam. De openbare bewaarscholen krijgen gemiddeld meer subsidie voor het personeel dan de bijzondere bewaarscholen.

Financiële ongelijkheid openbaar – bijzonder onderwijs in 1910. Bron: De Tijd van 2 mei 1910 (via Delpher).

De Tijd van 2 mei 1910 geeft daarvan een mooi overzicht, overigens aangekaart door de vele verenigingen die zich met het bijzonder onderwijs bemoeien of bezighouden. Dit ‘adres’ van de verenigingen wordt later ook overgenomen door het NIW.
(Aanvulling Frits: de financiële gelijkstelling openbaar en bijzonder onderwijs werd geregeld in de Grondwet van 1917 en de Onderwijswet van 1920).

Vacature voor inwonende directrice, bron: het NIW van 6 september 1907 (via Delpher).


Intussen moet er ook een nieuwe directrice zijn aangeworven. Ik vond namelijk een advertentie uit september 1907. Aanvankelijk vond ik geen bericht dat de vacature was ingevuld. Pas in 1911 wordt een naam genoemd en wel die van mej. A. Meijer. Zij wordt namelijk genoemd als één van de hoofden van een nieuw te openen bewaarschool in de Rhijnvis Feithstraat (bron: de Maasbode van 3 april 1911).

In 1911 zijn de financiële problemen niet ten positieve verandert. Dit blijkt uit een ingezonden brief in het NIW van 4 januari 1911. Het is een brief geschreven namens de bestuurders van de Bewaarschool. Daarin wordt verwezen naar een circulaire die is rondgestuurd om aandacht te vragen voor het feit dat er geld nodig is om de school te verbouwen. Die verbouwing is noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de regels van de Gemeente Amsterdam. Want:
"Wij wenden ons thans nogmaals tot u om ons te helpen het tekort te doen verdwijnen. Zoals wij u reeds mededeelden, moesten wij tot de verbouwing besluiten, om aan de eisen van gemeentewege te kunnen voldoen, daar wij anders de subsidie door de gemeente verstrekt niet hadden kunnen behouden. Wij weten, dat ook u het belang onzer minder bedeelde Israëlitische stadgenoten ter harte gaat Wordt ons nu de zoo hoog nodige steun ontbonden, dan zullen tal van kinderen uit behoeftige gezinnen daarvan de nadelen ondervinden, en zal onze school hare zorgen niet kunnen uitstrekken tot velen hunner, die daarvoor anders in aanmerking zouden komen. Daarom doen wij u bij deze nogmaals een intekenbiljet toekomen, met beleefd doch dringend verzoek, dit ingevuld aan onzen penningmeester te willen terugzenden."
Bron: NIW van 04-11-1910

Vooralsnog leidde dit niet tot inhouding van de subsidie, want in mei 1911 blijkt dat er opnieuw een subsidie van ƒ 1620,- wordt verstrekt. Nog steeds met de aantekening dat de bewaarschool nog niet voldoet aan alle eisen. Dit ligt niet aan de onwil van de school, maar aan de omstandigheden die het moeilijk maken om gekwalificeerde onderwijzeressen aan te trekken.
Het feit dat in september 1911 de aanstelling van de eerder genoemde mej. A. Meijer bij een openbare bewaarschool wordt vastgesteld, zal het er voor de Bewaarschool in de Rapenburgerstraat niet makkelijker op hebben gemaakt.

Vacature directrice voor de Bewaarschool, bron: het NIW van 15 september 1911 (Via Delpher).


Er wordt snel een vacature geplaatst met een zeer aantrekkelijk salaris, een jaarwedde van ƒ 1000,- met pensioen! Ongetwijfeld is er iemand aangenomen, maar helaas wordt een benoeming of aanstelling niet genomen. Opvallend genoeg wel heel vaak vermeldingen van benoemingen van bestuursleden.
Maar dankzij een artikel in de Geïllustreerde Joodsche Post van 7 juli 1912 weten we dat tot directrice is benoemd H(anna) Hillesum. Zij zal directrice blijven tot aan haar huwelijk met Alfred Cats. Op de huwelijksakte wordt ook haar beroep aangegeven. Zij was advocaat, haar functie bij de Bewaarschool wordt niet genoemd!
Tot haar opvolgster werd Bé Sohlberg benoemd.

De nieuwe directrice, Hanna Hillesum. Bron: De Geïllustreerde Joodsche Post van 7 juli 1912.

Tot slot:
Het is het tijdschrift De Geïllustreerde Joodsche Post dat mij op het spoor heeft gezet van de Bewaarschool. Voor mij een reden om iets verder naar de geschiedenis van deze school te kijken. Ik heb mijn onderzoek laten doorlopen tot aan het eind van 1912. Voor meer verhalen over deze school verwijs ik naar een prachtig artikel op de website Joodsamsterdam.nl. Het artikel is HIER te lezen.

Dan toch ook nog wat citaten uit genoemd artikel:
“Wanneer men eens in de Rapenburgerstraat ‘de Joodsche Bewaarschool’ voorbij gaat dringt vaak het geroezemoes der spelende kinderen tot u door.
En geen wonder ook, want vierhonderd kleintjes woorden van ’s morgens vroeg tot laat in de middag beziggehouden. Op welke wijze?
Ten eerste met gewoon fröbelwerk. Voorts met zingen, spelen enz. Met alles – in een woord – wat op iedere bewaarschool gedaan wordt. Maar met méér dan dat nog.”

De kinderen gaan tussen de middag niet naar huis, ze eten op school. Ze brengen hun eigen brood mee, maar melk krijgen ze van school.
Ongeveer 200 kinderen krijgen daarnaast via ‘Kindervoeding’ een warme maaltijd aangeboden. Zo nu en dan krijgen vele kinderen via ‘Kinderkleding’ een warm kledingstuk.

“De kinderen van 4 – 6 jaar krijgen ook Joodsch onderwijs, Geschiedenis en berouchous worden onderwezen. De Joodsche liedjes uit het boekje van Mevr. Asscher – Pinkhof worden geleerd en gezongen.”

De resultaten van het onderwijs worden elk jaar weer bekeken en beoordeeld. Hiervoor komt de Opperrabbijn speciaal één keer per jaar langs.
Belangrijk was het feit dat de kinderen een geneeskundige behandeling krijgen van hoofd en ogen.
In het artikel ook aandacht voor leiding en bestuur. Hier ook voor het eerst wordt de naam van de directrice genoemd, mej. Hillesum. De namen van de onderwijzeressen worden niet vermeld, wel is er een mooie foto van het schoolteam.

Het onderwijzend personeel van de Bewaarschool. Bron: De Geïllustreerde Joodsche Post van 7 juli 1912.  


Grote lof is er voor het bestuur dat de school door alle moeilijke perioden heeft geloodst. Speciale erkenning voor Mr. B.A. Kahn, de secretaris, en Jos. Lissauer, de penningmeester. Financieel wordt de school gesubsidieerd door de gemeente Amsterdam en de Joodsche gemeente. Beide subsidies zijn onvoldoende, de school moet bestaan van giften, legaten en de contributies van leden.
Opvallend genoeg geen oproep om deze instelling te steunen!

 

Nawoord:

Ik heb dit verhaal gekoppeld aan die personen waarvan ik zeker wist dat deze ook daadwerkelijk iets te maken hebben gehad met de Bewaarschool. Zo heeft Sara Buitenkant bijvoorbeeld gewerkt bij de Bewaarschool. Zij was in haar jeugd (?) intern bij het N.I. Meisjesweeshuis.

Verder heb ik Bernard Arnold Kahn als bestuurslid 'gekoppeld'.

Een ander bestuurslid, Josua Lissauer overleefde de oorlog, zijn vrouw Alida Asscher helaas niet. Daarom aan 'haar gekoppeld'.

Hanna Hillesum heeft de oorlog overleefd, zij behoorde tot de groep van 'prominente Joden', de Barneveld-groep.

 

HIERONDER NOG EEN AANTAL FOTO'S, GEMAAKT IN DE BEWAARSCHOOL!