‘Mijn vader redde in 1943 een Joodse man uit het doorgangs-kamp Westerbork’.
Met die uitspraak doelde mijn nicht Didy de Vries-Brandsma op een actie van haar inmiddels overleden vader Rinze Brandsma. Die zou in 1943 zijn aangetrouwde oom Joseph Vieijra (1901-1971) hebben gered uit het doorgangskamp voor Joden te Westerbork (Drenthe).
Onderzoek
Ik besloot onderzoek te doen om zicht te krijgen op wat werkelijk was gebeurd om, ook al is het postuum, betrokkenen te eren voor hun aandeel in de gebeurtenissen.
Niet één maar twee verhalen
Gaandeweg mijn onderzoek realiseerde ik me dat het eigenlijk om twee verhalen gaat. Verschillend, maar ten opzichte van elkaar complementair. Het ene is het objectieve verhaal dat vertelt waarom en hoe Joseph Vieijra werd geïnterneerd in Westerbork en vervolgens, mede door toedoen van Rinze Brandsma, werd vrijgelaten en terugkeerde naar huis. Het andere is het subjectieve verhaal dat vertelt over het meedogenloze ingrijpen door het misdadige nazi-regiem in alles wat mensen lief is. Het vernietigen van complete families, waardoor Joseph beroofd werd van al zijn geliefde directe en aangetrouwde Joodse familieleden. Maar ook gedwongen kinderloosheid door verplichte sterilisatie, waardoor de vurige kinderwens van Joseph en zijn echtgenote niet in vervulling kon gaan. Met tevens als gevolg dat het eens zo talrijke geslacht Vieijra na de dood van Joseph ophield te bestaan.
Het objectieve verhaal is gebaseerd op de resultaten van mijn onderzoek. Het subjectieve verhaal vloeit voort uit gesprekken met Didy, de dochter van Rinze Brandsma en uit gesprekken met nog levende personen uit de aangetrouwde Joodse families en mijn interpretaties van dat alles.
Inzoomen betekent verdieping
Iedereen kent de geschiedenis van het misdadige Dritte Reich en van de Holocaust. In die zin vertellen de resultaten van mijn onderzoek niets nieuws. Maar het inzoomen op de persoon Joseph Vieijra, op wat er met hem en rondom hem is gebeurd, betekende voor mij vergaande verdieping in wat ik als belangstellende wereldburger al wist. Ik realiseerde me dat het verhaal van Joseph namelijk niet op zichzelf staat en met kleine varianten honderdduizenden keren verteld kan worden. Meer nog dan voorheen vind ik het noodzakelijk om waakzaam te blijven voor ontwikkelingen - ook al zijn ze nog prematuur - waarbij onzorgvuldig wordt omgegaan met de waardigheid van (groepen) mensen.
Steven Brandsma
Zwiepseweg 22
7241 GT Lochem
E-mail brandsma54@gmail.com
april 2012
Dank
Een welgemeend woord van dank aan mijn uiterst deskundige zwager Paul van Gerwen zonder wiens grote hulp dit dossier niet op deze wijze tot stand was gekomen.
Leeswijzer
Het objectieve verhaal - hoofdstuk I
In het objectieve verhaal naar aanleiding van mijn onderzoek. Het is ingebed in een beschrijving van om¬standigheden, regelgeving etc. De beschrijving van omstandigheden, regelgeving etc is ingesprongen en cursief weergegeven.
Het subjectieve verhaal - hoofdstuk II
In hoofdstuk II staat het subjectieve verhaal dat vertelt over de gevolgen van het meedogenloze, misdadige nazi-regiem voor Joseph en zijn familie.
Bijlagen
Met vriendelijke medewerking van instanties is een aantal kopieën van gegevens uit archieven be-schikbaar gekomen. Ze zijn als bijlagen bijgevoegd. In de tekst van het objectieve en van het subjectieve verhaal wordt naar de bijlagen verwezen.
I - Het objectieve verhaal - het onderzoek en de resultaten
Wie was Joseph Vieijra?
De voorouders van de Joodse familie Vieijra ontvluchtten in de Middeleeuwen vervolging door de katholieke inquisitie in Portugal. Zoals de meeste Joodse vluchtelingen vestigde de familie zich in Amsterdam. Ze behoorden tot de Sefardim (Joden afkomstig uit Spanje en Portugal in tegenstelling tot Joden afkomstig uit Oost Europa: Asjkenazim).
Bekend is dat vanuit Sefardische Joodse kringen pogingen zijn ondernomen om deze groep die oorspronkelijk afkomstig is uit het Mediterrane gebied (Spanje en Portugal), aan te merken als een ander ‘ras’ dan bijvoorbeeld de Asjkenazische Joden, afkomstig uit Oost Europa.
• De verhouding tussen beide groepen kwam in de twintigste eeuw nog meer onder druk te staan door een initiatief van enkele vooraanstaande Portugese Joden in bezettingstijd. Zij probeerden met (quasi-)wetenschappelijke rassentheorieën te bewijzen dat hun groep niet tot het Joodse, maar tot het mediterrane ‘ras’ behoorde en zodoende van deportatie gevrijwaard zou moeten worden. De (vergeefse) reddingsoperatie heeft tot verontwaar¬diging bij Hoogduitse Joden geleid. De vraag is in hoeverre deze verontwaardiging ook na de oorlog aanwezig bleef binnen de groep van Hoogduitse Joden, en hoezeer deze de relatie met de Portugees-Joodse groep na 1945 heeft beïnvloed. Onderzoeker: drs. Jaap Cohen. Promotoren: Prof.dr. J.C.H. Blom en prof.dr. E. Gans. Looptijd: 2009-2013. Verband: Samenwerking tussen de Universiteit van Amsterdam, Stichting Conto en het NIOD.
Joseph Vieijra - (bijlagen blad 3 - stamkaart) werd op 7 april 1901 in Amsterdam geboren als één van de acht kinderen van het Joodse echtpaar Isaac Vieijra (1873-1937) - (bijlagen blad 4 - lidmaatschapskaart Isaac Portugees Israëlitische Gemeente) en Judith Braasem (1873-1940) - (bijlagen blad 1 - stamkaart). Het gezin van Isaac en Judith woonde in Amsterdam.
Joseph Vieijra – gemengd gehuwd zonder kinderen
Joseph werd kleermaker/machinestikker. Op 17 januari 1934 trouwde hij met de op 24 december 1901 in ’s-Gravenzande geboren niet Joodse Francina Boekestein - (bijlagen blad 5 - stamkaart). Het huwelijk van Joseph en Francina bleef kinderloos - (bijlagen blad 7 - gezinskaart Joseph en Francina en een foto van hen).
Via nicht Didy is mij bekend dat Joseph en Francina dolgraag kinderen wilden. Toen de Duitse bezetting van Nederland begon waren er in hun huwelijk geen kinderen geboren. Het nazi-regiem dwong Joseph zich te laten steriliseren, zodat – als het langs natuurlijke weg al mogelijk zou zijn geweest – het voor hem onmogelijk werd nageslacht te verwekken. Hij is hoogstwaarschijnlijk direct na zijn terugkeer vanuit Westerbork in Amsterdam (zie verderop) onder nazi-toezicht gesteriliseerd. De bezetter is tot dat toezicht overgegaan nadat duidelijk werd dat veel Joodse mannen door Nederlandse artsen in naam werden gesteriliseerd, maar in feite gebeurde het niet.
Nazi-regelgeving voor Joden – gemengde huwelijken
Zoals in het voorgaande beschreven, is Joseph de enige van de familie Vieijra die de Holocaust heeft overleefd. Joseph was de enige van de familie Vieijra die gehuwd was met een niet-Joodse vrouw. Later zal blijken dat door een nooit opgehelderde vervalsing van papieren van Joseph, in het kinderloze huwelijk van Joseph en Francina twee kinderen zouden zijn geboren.
Hierna volgt een uiteenzetting over de nazi-regelgeving voor gemengde huwelijken en in het bijzonder over gemengde huwelijken waaruit kinderen zijn geboren. Die regelgeving is de oorzaak dat vol-Jood Joseph de Holocaust heeft overleefd. Ondanks die in feite ondubbelzinnige nazi-regelgeving, was overleven geen zekerheid. Zoals uit het onderstaande blijkt, stond vanuit het nazi-regiem de correcte uitvoering van die regelgeving voortdurend onder zware druk. Daardoor liepen gemengd gehuwde Joden met en zonder kinderen toch groot risico te worden geïnterneerd en gedeporteerd naar de vernietigingskampen.
• Toen vanaf 1933 het nazi-regiem de wettelijke basis legde voor Joodse aangelegenheden, lag het zwaartepunt wisselend bij enerzijds de NSDAP en SS en anderzijds bij het Judenreferat van het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn. Later kwam de volledige verantwoordelijkheid te liggen bij het Judenreferat. Dat laat onverlet de rol van de SS als verantwoordelijke voor de concentratiekampen. In het boek ‘De legale rest’ schrijft de Nederlandse historicus Coen Stuhldreher, werkzaam bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, dat de NSDAP en de SS er bijna alles aan deden om half-Joden – kinderen uit een gemengd huwelijk van een Jood en een niet-Jood – als volledig Joods te bestempelen en hen te behandelen als vol-Jood. In hun jargon heette dat ‘half-Joden te slaan tot vol-Jood’. Ook is bekend dat vanuit ‘Das Braune Haus’, hoofdkwartier van de NSDAP met grote vasthoudendheid de deur van het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Berlijn werd platgelopen om te bewerkstelligen dat vol-, half-, of kwart-Joden, al dan niet gemengd gehuwd, zouden worden behandeld als ‘vol-Joden’.
• Op grond van de regelgeving van de Duitse bezetter bestonden privileges voor gemengde huwelijken. Die privileges hadden betrekking op (a) een huwelijk met kinderen tussen een Joodse man en een niet-Joodse vrouw en (b) een huwelijk zonder kinderen tussen een Joodse vrouw en een niet-Joodse man. Dat verschil werd gemaakt omdat op grond van die regelgeving kinderen van (a) de Joodse man en zijn niet-Joodse echtgenote als half- of kwart-Joden werden aangemerkt. En (b) kinderen van een Joodse vrouw en haar niet-Joodse man als vol-Jood. (Waarschijnlijk omdat ‘het Jood zijn’ wordt doorgegeven via de Joodse moeder). Maar mogelijk ook op grond van bepalingen in de Neurenberger rassenwetgeving. Voor huwelijken met kinderen die als vol-Jood werden aangemerkt golden geen privileges.
• In tegenstelling tot de situatie in nazi-Duitsland, België en Frankrijk waren Joden in gemengde huwelijken (‘Mischehen’) in Nederland verplicht de Jodenster te dragen. Op 22 juni 1942 werd door de Reichsführer SS Himmler, te Parijs, Brussel en Den Haag het bevel uitgevaardigd dat gemengd gehuwden en hun op grond van eerder vermelde privileges niet Joodse kinderen (dus kinderen van een Joodse vader en een niet Joodse moeder), niet gedeporteerd mochten worden. Pas op 7 juli 1942 liet Aus der Fünten, leider van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung, aan de voorzitter van de Joodse Raad weten dat gemengd gehuwden en half-Joden niet zouden worden geïnterneerd.
• Uit diverse publicaties blijkt bijvoorbeeld dat de SD bij monde van Hauptsturmführer Zöpf fundamenteel bezwaar had tegen het privilegiëren van gemengde huwelijken. Onder meer, omdat vanwege het grote aantal gemengde huwelijken in Nederland de ‘Entjudung’ (verwijderen van Joden) ernstig in gevaar zou komen. Volgens Zöpf zou desnoods met bijzondere wetgeving de mogelijkheid moeten worden geschapen waarmee de zijns inziens ongewenste effecten van gemengde huwelijken zouden worden beperkt of zelfs tenietgedaan.
• Ook de hoogste SS-er in Nederland, SS-Obergruppenführer Hans Albin Rauter, heeft zich met een niets ontziende haat tegen alles wat Joods was uitgesproken. Zo vond hij dat iedere afgevoerde Jood er één was en dat het niet uitmaakte of die Jood gemengd gehuwd was. Hij zei daarover dat de rijkscommissaris van Nederland, Seyss-Inquart, toestemming zou hebben verleend om de gemengd gehuwde Joodse partner af te voeren naar het oosten. Seyss-Inquart vond namelijk dat in de laatste drie jaren ongehoord veel gemengde huwelijken werden gesloten die kinderloos waren gebleven. Zelfs vond hij dat eigenlijk ook de niet Joodse partners naar het Oosten afgevoerd dienden te worden, omdat daarmee ‘nog veel aanstaand onheil voorkomen kon worden’. Met andere woorden, dat daarmee nakomelingen voorkomen konden worden. Het mocht van hem in ieder geval nooit gebeuren dat een trein zou uitvallen omdat er niet genoeg Joden voor deportatie beschikbaar waren.
• Rauter adviseerde de rijkscommissaris kinderloze gemengd gehuwden wettelijk tot echtscheiding te dwingen zodat de Joodse partner gedeporteerd kon worden.
• In veel stukken, publicaties en boeken valt steeds op dat in de boezem van de Duitse bezetter geen eenduidigheid leek te bestaan als het gaat over de consequenties van een gemengd huwelijk met kinderen. Door een deel leek dat gezien te worden als een voorwaarde om niet te worden gedeporteerd, terwijl een ander deel – vooral de SS en de ‘Partei’ - uitging van volledige verwijdering van alles wat Joods is.
• Vooral de SS-ers Rauter en Harster maakten zich in Nederland sterk voor sterilisatie. Op 5 mei 1943 werd de maatregel van kracht dat alleen Joodse partners met kinderen uit een gemengd huwelijk in Nederland konden blijven als van hen geen nakomelingen meer te verwachten waren. Gestreefd werd naar 'vrijwillige' sterilisatie. De noodzakelijke operaties moesten worden uitgevoerd in Amsterdam. In geval van weigering zou worden overgegaan tot gedwongen sterilisatie, uit te voeren in kamp Herzogenbusch (Vught). Hiermee werd Nederland het enige land waar de nazi's officieel tot een politiek van sterilisatie overgingen. Het behoeft geen betoog dat dit een zeer ingrijpende maatregel was omdat sterilisatie in strijd is met de geest van het Jodendom en zeker met de Joodse wet (zie ook het hoofdstuk ‘Verplichte sterilisatie’).
• De Firma Lippman, Rosenthal en Co, in de volksmond ‘De Roofbank’ liet op 8 januari 1943 via het Joodsch weekblad weten dat om administratieve redenen (…) een lijst nodig was van haar gemengd gehuwde rekeninghouders. Men diende uiterlijk 15 januari 1943 de firma in kennis te stellen onder opgave van de volledige naam en voornamen van de niet-Joodse partner. Indien uiterlijk 15 januari geen bericht zou zijn ontvangen, dan zou het betreffende gemengde huwelijk door de bank als een vol-Joods huwelijk worden beschouwd, met alle consequenties daarvan voor het banktegoed.
• In het voorjaar van 1943 vaardigde Seyss-Inquart uit dat indien er in gemengde huwelijken geen kinderen aanwezig waren, het niet toegestaan was dat de Joodse partner het Joodse vermogen zou overnemen. Als er uit het huwelijk wel kinderen waren voortgekomen die niet als Joden werden aangemerkt, dan was het wel toegestaan. In feite ver doorgevoerde rassenwaan, waarin het geoorloofd was van Joden ook in materieel opzicht alles af te pakken.
• Ambtenaren van het Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken waren zeer coöperatief en maakten registratie van gemengde huwelijken door de Duitse bezetter ongelofelijk gemakkelijk. De bezetter complimenteerde zelfs enkele hoge Nederlandse ambtenaren en stelde de aanpak van die Nederlandse ambtenaren bij zijn superieuren te Berlijn ten voorbeeld hoe om te gaan met kwesties op het gebied van registratie van burgers. In oktober 1941 waren in Nederland circa 16.000 gemengde huwelijken geregistreerd. Ook werd door Rauter het Amsterdamse politiebataljon geprezen voor de voorbeeldige samenwerking met de Duitse bezetter, waardoor honderden Joden konden worden gearresteerd.
• De angst voor deportatie zat er bij de gemengd gehuwde Joden danig in. Bijvoorbeeld twee Joodse ooms van de schrijfster Marjan Vuijsje speelden ‘op zeker’ door onder te duiken, terwijl ze gemengd gehuwd waren en kinderen hadden. In feite zouden ze op grond van de nazi-regelgeving geen gevaar lopen omdat ze kinderen hadden die als deels ‘Arisch’ werden beschouwd. Dat zou de garantie hebben moeten bieden dat beide ouders en hun kinderen gespaard zouden blijven voor deportatie. (Publicatie Volkskrant 11 februari 2012).
• Stuhldreher zegt in zijn boek dat verhoudingsgewijs het aantal dodelijke slachtoffers onder gemengd gehuwde Joden kleiner is dan onder ‘vol-Joden’. Zoals hierboven beschreven, betekent dat echter niet dat gemengd gehuwde Joden op grond van hun privileges met rust werden gelaten. Van de ruim 10.000 bij de Duitse bezetter bekende gemengd gehuwde Joden werden er ongeveer 2000 opgepakt. Bijna 1300 daarvan werden al dan niet tijdelijk geïnterneerd en de overige ruim 700 werden gedeporteerd.
Joseph geïnterneerd - wel of geen kinderen en de consequenties daarvan
Op 19 mei 1943 deelde SS-er Aus der Fünten, leider van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung in Amsterdam, aan de voorzitter van de Joodse Raad te Amsterdam mee dat de volgende dag alle gemengd gehuwde Joden zonder kinderen zich moesten melden in Westerbork. Dit gold ook voor Joseph Vieijra. Hij arriveerde op 20 mei 1943 in Westerbork.
Het moet voor Joseph een grote schok zijn geweest toen hij bij zijn aankomst op 20 mei 1943 in Westerbork, geen van zijn eerder geïnterneerde familieleden meer aantrof. Het bevestigde zijn bange vermoeden dat het op zijn zachts gezegd niet goed zou aflopen met zijn reeds in 1942 geïnterneerde familieleden. Later zou blijken dat zijn familieleden – zussen, zwagers, broer, schoonzus, nichtjes en neefjes – vanuit Westerbork op transport waren gesteld naar Auschwitz en Sobibor. Zij behoorden tot de eersten die zijn afgevoerd naar die vernietigingskampen.
Uit documentatie blijkt dat in juni 1943 sieraden van Joseph zijn afgenomen. Ruim 20 jaar na de bezetting werd Joseph op 21 juni 1968 door de Bondsrepubliek Duitsland financieel gecompenseerd.
Naar aanleiding van mijn verzoek om informatie reageerde mevrouw José Martin, medewerkster Collectie van Kamp Westerbork al na twee dagen:
• Joseph Vieijra arriveerde op 20 mei 1943 in Kamp Westerbork en werd ondergebracht in barak 55. Gerapporteerd werd dat van begin af aan, waarschijnlijk op initiatief van zijn echtgenote, intensief werd gecorrespondeerd om voor zijn vrijlating uit Kamp Westerbork benodigde papieren te verkrijgen. Zo te zien betreft het verzoeken om geboortebewijzen en andere gegevens van de gemeentes Monster en ’s-Gravenzande. Verder beschikt ‘Westerbork’ over de verklaring ‘gemengd huwelijk met twee kinderen’. Op 19 juni 1943 is Joseph overgeplaatst naar barak 62 en uiteindelijk op 29 juli 1943 vrijgelaten uit Kamp Westerbork. - (bijlagen bladen 8 9 10 registratiekaart Joodse Raad Westerbork inclusief de twee delen).
Later vult mevrouw Martin aan:
• Geachte heer Brandsma, Joseph heeft zijn broer en zussen waarschijnlijk niet meer gezien in Westerbork: zij zijn allen al ver voordat hij in kamp Westerbork aankwam op transport gegaan (zus Naatje op 26 oktober 1942, Sophia op 31 juli 1942, Simon op 16 november 1942 en Gretha op 24 juli). Ik stuur u in ieder geval de kaart waarop die aantekening van de twee kinderen staat. Het is een kaart uit de cartotheek van de Joodse Raad, die vanaf 1941 verplicht alle Joden moest registreren. Op die kaarten is zowel tijdens als na de oorlog het een en ander genoteerd; eerst door medewerkers van de Joodse Raad, na de oorlog door het Informatiebureau van het Rode Kruis. Met vriendelijke groet, José Martin.
Het is zeer opmerkelijk dat uit de informatie op het eerste deel van de registratiekaart van de Joodse Raad te Westerbork blijkt dat - in tegenstelling tot de werkelijkheid - uit het huwelijk van Joseph Vieijra en Francina Boekestein twee kinderen zouden zijn geboren. Op het tweede deel staat een onduidelijke vermelding: er zou ‘zk’ = ‘zonder kinderen’ kunnen staan, maar het kan ook worden uitgelegd als ‘2k’ = ‘twee kinderen’. Het zou heel eenvoudig zijn geweest de gegevens op de registratiekaart aan de hand van de bevolkingsadministratie van de gemeente Amsterdam te verifiëren. Op de stamkaart - (bijlagen blad 3 stamkaart) staat namelijk niet dat Joseph kinderen had. Met andere woorden, zou Joseph kinderen hebben gehad, dan zou dat op de stamkaart hebben gestaan.
Ten overvloede bevestigt mijn eerder genoemde nicht Didy de Vries-Brandsma dat er uit het huwelijk van Joseph en Francina geen kinderen zijn geboren.
Er moet dus sprake zijn van een ernstige vervalsing, waarschijnlijk door de administratie van de Joodse Raad in kamp Westerbork. Zou deze vervalsing door de nazi’s zijn ontdekt, dan zou dat ongetwijfeld zeer ernstige consequenties hebben gehad voor Joseph en Francina, en voor degene bij de Joodse Raad die daar verantwoordelijk voor was.
De vervalsing was voor Joseph van groot belang omdat het beleid van de nazi-bezetter – zoals eerder aangegeven - beslissend verschil maakte tussen gemengd gehuwde Joden met of zonder kinderen.
Eerder aangehaalde mevrouw Martin van herinneringskamp Westerbork, bevestigde dat in 1943 in Westerbork meer Joden geïnterneerd waren dan het door het Judenreferat van het Reichssicherheitshauptamt bepaalde – oneerbiedig gezegd – kwantum voor deportatie naar de vernietigingskampen. Dat ‘overschot’ ten opzichte van het kwantum te deporteren Joden, bood in feite kansen voor vrijlating van personen in de hoedanigheid van Joseph (gemengd huwelijk met niet-Joodse vrouw en – valselijk – twee kinderen). Het daadwerkelijk bewerkstelligen van vrijlating was echter een kwestie van veel geluk, maar vooral van met grote voortvarendheid alles op alles zetten om deportatie te voorkomen.
Geïnitieerd en geïnstrueerd door haar neef Rinze Brandsma, begon echtgenote Francina direct na de internering van Joseph met correspondentie om de voor vrijlating noodzakelijke gegevens en bewijzen te verkrijgen. Rinze Brandsma was toentertijd in de gemeente ’s-Gravenzande en Monster werkzaam bij de politie. Francina was in ’s-Gravenzande geboren en daar moest een deel van die noodzakelijke gegevens en bewijzen vandaan komen. Rinze heeft vanuit zijn positie er aan bijgedragen dat die gegevens en bewijzen zo spoedig mogelijk ter beschikking zijn gekomen. Dat verbaast zijn dochter Didy niet. Ze zegt over haar vader ‘hij heeft als politieman heel veel lef gebruikt en zoiets was hem wel toevertrouwd’. - (bijlagen blad 28 - foto’s van Rinze en Didy).
Zoals mevrouw Martin van het herinneringskamp Westerbork in haar eerder aangehaalde schriftelijke reactie mededeelde, werd met voortvarendheid resultaat geboekt en werden originelen en kopieën verkregen uit de bevolkingsadministratie van de gemeentes ’s-Gravenzande en Monster. - (bijlagen blad 6 - gezinskaart van het ouderlijk gezin van Francina en geboorteakte van Francina). Ook onder deze specifieke omstandigheden pas na betaling van leges - (bijlagen blad 10 - derde deel van de registratiekaart Joodse Raad Westerbork).
Rinze Brandsma kon bij dit alles een beslissende rol spelen door via zijn werkomgeving verkregen kennis van de in bezet Nederland geldende Duitse regelgeving voor Joodse aangelegenheden. Die kennis was geen gemeengoed onder de Nederlandse bevolking. Zelfs niet bij gerenommeerde advocatenkantoren in bijvoorbeeld Amsterdam die zich bezighielden met het bepleiten van ‘Uitzonderingen’ voor hun Joodse clientèle met betrekking tot het dragen van de Jodenster of het krijgen van een uitzonderingspositie via Dr.Callmeyer van de Hauptabteilung Inneres.
Meer in het bijzonder, de meeste Nederlanders wisten niet of nauwelijks dat het nazi-regiem Joden verdeelde in de categorieën vol-Jood, half-Jood en kwart-Jood en wat de consequenties van die verdeling waren.
Joseph vrijgelaten - terug naar Amsterdam - rol van Rinze
Aan de hand van ‘Meldezettel’ van Westerbork werden van de 1213 in mei 1943 gearriveerde gemengd gehuwde Joden zonder kinderen (868) honderden personen vrijgelaten in de maanden mei tot oktober 1943. Joseph werd op 29 juli 1943 door Rinze Brandsma, gekleed in zijn politie-uniform, in Westerbork opgehaald en teruggebracht naar Amsterdam. Op deze gedenkwaardige donderdag 29 juli 1943 zijn zeker 30 personen uit kamp Westerbork ‘entlassen’ (ontslagen) - (bijlagen blad 11 - registratie vrijgelaten personen). Het weer? Een stralend zonnige dag met een gemiddelde temperatuur van 20,4 graden.
Naar huidige rechtstatelijke maatstaven zou vrijlating van Joseph een volstrekt normaal gevolg zijn van de geldende nazi-regelgeving. Daarmee samenhangend zou het uit Westerbork ophalen van Joseph door Rinze kunnen worden gezien als niet meer dan een aardig gebaar. Maar zoals elders beschreven, werd de uitvoering van de nazi-regelgeving door de verschillende nazi-instanties veelal gekenmerkt door strijdig handelen met die regelgeving. Daardoor was het allerminst zeker dat iemand die formeel gevrijwaard was van internering en deportatie, dan ook niet geïnterneerd of gedeporteerd werd. Hoogstwaarschijnlijk is Rinze zich volledig bewust geweest van de onzekerheden rondom de vrijlating van Joseph en heeft hij zich gerealiseerd dat hij met zijn actie een groot risico nam. En waarschijnlijk heeft hij zijn actie uitgevoerd in politie-uniform om daarmee in Westerbork meer indruk te maken dan wanneer hij daar ‘in burger’ zou zijn verschenen.
In die zin was de actie van Rinze allerminst een aardig gebaar. In feite was het een levensgevaarlijke actie, want onomstreden is dat het nazi-regiem meedogenloos optrad tegen personen die Joodse medemensen hielpen bij pogingen zich te onttrekken aan arrestatie en/of deportatie. Rinze heeft door zijn activiteiten om Joseph Vieijra vrij te krijgen uit Westerbork en daardoor te behoeden voor deportatie, zeer groot risico gelopen. Zeker in zijn hoedanigheid van politieman. Bij ontdekking zou hij zwaar gestraft zijn door het nazi-regiem. Niet bekend is of Rinze bij zijn actie werd geholpen, maar mocht dat het geval zijn geweest, dan zouden ook die mensen zeer groot risico hebben gelopen.
Joseph keerde terug naar Amsterdam, maar leed zwaar onder zijn lot. Hij kreeg tijdens de bezetting de ziekte van Parkinson en dat sloeg hem hard. Dit wordt pijnlijk duidelijk aan de hand van notities op zijn stamkaart. Bij ‘Beroep’ zijn ‘kleermaker’ ‘machinestikker’ ‘zonder’ doorgestreept en is met de hand ‘neergelegd invalide’ genoteerd.
Na de bezetting waren de families van Joseph en Francina en van Rinze Brandsma zeer met elkaar verbonden. Contacten met andere familieleden langs de lijn van Francina, waren er niet of nauwelijks. Bijvoorbeeld omdat een van de zusters van Francina getrouwd was met een NSB-er.
Ondanks alle trieste gebeurtenissen was Joseph voor kinderen een altijd vrolijke man, goedlachs en met veel grapjes. Nicht Didy kwam er graag, net als haar ouders. Ze kan zich de veelvuldige bezoeken aan oom Joop en tante Sientje met haar stevige Amsterdams accent nog levendig voor de geest halen. Ze herinnert zich dat kinderen altijd welkom waren. Tante kookte lekker en er stonden altijd de lekkerste dingen op tafel. Tante had veel gevoel voor humor en het was er altijd gezellig. En oom Joop herinnert ze zich vooral met zijn door de ziekte van Parkinson bevende handen. ‘Die man was zo positief. Ik zie z’n gezicht nog zo voor me met een big smile en twinkels in z’n ogen. Wel heel mooi. Ik heb dat toentertijd allemaal heel bewust meegemaakt‘. Op 15 april 1960 verhuisden Joseph en Francina naar de 2e Oosterparkstraat 98 Hs en op 23 januari 1968 naar 2e Oosterparkstraat 115 Hs. Hs betekent beneden, begane grond. En dat is met name wat mijn nicht zich herinnert van de bezoeken aan oom Joop en tante Sientje.
Blijvende dreiging
Strijdig met de nazi-regelgeving bleef na terugkomst in Amsterdam voor gemengd gehuwde Joden grote dreiging bestaan. In het tweede kwartaal van 1943 werd binnen de boezem van de bezetter - de SS, SD en het Reichssicherheitsamt - gesproken over het ‘gebruiken’ van gemengd gehuwde Joden voor de Arbeitseinsatz. Echter niet in het Oosten en niet bij de kritische oorlogsindustrie.
• Rauter stelde dat gemengd gehuwde Joden in een onevenredig gunstige positie dreigden te komen. Terwijl als regel Arische Nederlanders te werk werden gesteld in Duitsland en Joodse Nederlanders werden gedeporteerd, bleven gemengd gehuwde Joden op vrije voeten. Daar kwam - nog steeds aldus Rauter - bij dat ze zich bezig hielden met allerlei subversieve activiteiten. Ze waren grotendeels zonder werk en brachten hun tijd door met zwarte handel, verspreiden van geruchten enz. Steeds opnieuw werd vastgesteld dat juist gemengd gehuwde Joden zich bezighielden met ondersteuning van ondergedoken Joodse verwanten en vrienden. Daarenboven bleken ze in aanzienlijke aantallen betrokken bij verzetsorganisaties en sabotagehandelingen. Rauter vond dat alleen al vanuit bewapenings-economisch perspectief een gezamenlijke ‘Arbeitseinsatz’ noodzakelijk was. Daardoor werden ze uit de werkloosheid gehaald, werd op uitkeringen bespaard en - last but not least - werden voor de oorlog belangrijke prestaties geleverd.
• Ook was er in een plan van Himmler sprake van een speciaal interneringskamp voor Joden uit België, Frankrijk en Nederland die betrekkingen hadden in landen buiten door de nazi’s bezet gebied. Ze zouden als pressiemiddel achter de hand worden gehouden om uit te ruilen tegen in die landen verblijvende rijks Duitsers.
• Verder werden in januari 1944 de gemengd gehuwde Amsterdamse Joodse mannen, die tot dan toe niet waren ontheven van de draagplicht van de Jodenster, door de Arbeitseinsatz-dienststellen opgeroepen voor een medische keuring. Het was de bedoeling hen in te zetten voor graafwerk op Schiphol en in het Boschplan nabij Amsterdam. Uiteindelijk was het de bedoeling om ze op transport te zetten naar Westerbork om daar ingezet te worden in de ‘Arbeitseinsatz’. In dit geval zou het gaan om werken in Westerbork en dus niet om deportatie naar het oosten.
• Seyss-Inquart heeft in februari 1944 in brieven aan Himmler en Bormann dringend gevraagd om een stellingname met betrekking tot gemengd gehuwde Joden. In feite verzette hij zich tegen de officiële nazi-regelgeving dat Joodse partners in gemengde huwelijken niet voor Arbeitseinsatz in het oosten - in feite vernietiging - mochten worden gedeporteerd.
• Op 1 februari 1944 werden bij een razzia alle Portugees-Israëlitische Joden die als 'Portugezen' op de beschermende 'Lijst-Calmeyer' stonden, alsnog uit hun huis gehaald en afgevoerd naar Westerbork. Op 25 februari 1944 werd deze groep van 308 personen eerst vanuit Westerbork naar Theresiënstadt gedeporteerd en enkele maanden later volgde deportatie naar vernietigingskamp Auschwitz. Op dat moment waren al heel veel Nederlandse Joden vermoord, waaronder ook vele Portugees-Israëlitische Joden.
• Eind maart 1944 hebben nog razzia’s plaatsgevonden in Amsterdam en Den Haag. Daarbij werden 300 tot 400 Joden opgepakt. Het waren allemaal gemengd gehuwde Joden met nog levende kinderen en kleinkinderen, die in de zin van de nazi-regelgeving niet Joods waren. Hoewel strijdig met de nazi-regelgeving, keurde Seyss-Inquart deze actie goed. Hij pleitte ervoor deze Joden twee à drie maanden in Westerbork te houden in afwachting van eventuele gegronde reclamaties. Zouden er geen gegronde reclamaties komen, dan zouden ze worden gedeporteerd naar Theresienstadt. Diegenen in deze groep die zich niet zoals voorgeschreven elk half jaar hadden gemeld, werden na vijf dagen ’Ordnungsstrafe’ naar huis gestuurd met de aanzegging dat bij herhaling ‘Arbeitseinsatz’ zou volgen.
• Bij lagere SD-organen bestond er grote twijfel over dat deze gemengd gehuwde Joden nog steeds konden ‘genieten’ van de voordelen van een gemengde huwelijk. Naar hun idee bestond daar geen reden meer voor. Dr Calmeyer wees er echter op dat de nazi-regelgeving nog steeds bepaalde dat gemengd gehuwde Joden met nageslacht - in feite geen vol-Joden - niet gedeporteerd mochten worden.
Kortom, er deden zich in die laatste fase van oorlog en bezetting allerhande ideeën voor, werden voorstellen gedaan, maar er werd niets (meer) besloten. Vanaf de winter van 1944 bleef de situatie van gemengd gehuwde Joden vrijwel onveranderd tot aan het einde van de bezetting. Betrokken Joodse mensen hebben in feite niets geweten van alle ontwikkelingen met betrekking de positie van gemengd gehuwde Joden.
Verplichte sterilisatie
Ik wil één van de eerder door het nazi-regiem uitgevaardigde, verwerpelijke methoden niet onderbelicht laten.
Zoals eerder weergegeven, werd Joseph Vieijra op enig moment verplicht gesteriliseerd. Voor deze ‘vrijwillige’, maar in feite verplichte sterilisatie heeft hij zeer waarschijnlijk ook nog eens fl 112,50 moeten betalen. Wat sterilisatie voor zijn positie in de Joodse gemeenschap betekende is moeilijk in te schatten. Joseph heeft, zoals ruim duizend mede-gesteriliseerden een verschrikkelijke periode meegemaakt.
• In Westerbork werden op 14 mei 1943 ongeveer 700 gemengd gehuwde Joden in een grote ruimte bijeengebracht. Van deze 700 hadden 103 personen kinderen en uitsluitend aan hen werd de keuze geboden tussen sterilisatie of deportatie. Van deze 103 besloten 52 personen zich niet te laten steriliseren. Zij werden gedeporteerd. De overige 51 personen werden onmiddellijk naar Amsterdam gebracht voor ‘vrijwillige’ sterilisatie.
• Uit de documentaire ‘Deportatie of sterilisatie’ van Mirjam Bartelsman is dit verhaal bekend van onder andere Wim Loeb.
• Van de groep van 52 weigeraars die in Westerbork achterbleven, leek het lot bezegeld. Maar om onduidelijke redenen werd een aantal van hen, samen met 600 andere gemengd-gehuwden, in juli 1943 vrijgelaten. Volgens directeur Blom van het RIOD werd dit waarschijnlijk veroorzaakt door gebrek aan consensus over het te voeren beleid. Het gebeurde vaker dat door lagere SS-echelons besluiten werden genomen, waar de hogere leiding niet in werd gekend.
• Dit sluit aan bij het verhaal van Wim Loeb. Op dezelfde avond dat Aus der Fünten in de grote zaal van Westerbork sprak, wist Loeb via een contactpersoon van zijn eveneens gemengd-gehuwde neef, zijn vrouw in Den Haag op de hoogte te brengen van wat in Westerbork was meegedeeld. Mevrouw Loeb wist waar Sturmbannführer Zöpf, de meerdere van Aus der Fünten, woonde. Ze ging op de fiets naar de woning van Zöpf in Wassenaar. Op dat moment kwam Zöpf net aanrijden en zij vertelde hem dat er in Westerbork gesteriliseerd werd. Zöpf werd woedend en zei dat als die boodschap juist was, hij hoogst persoonlijk de vrijlating van Loeb en zijn neef zou regelen. Zou de boodschap niet juist zijn, dan zou hij haar persoonlijk linea recta naar de Scheveningse gevangenis brengen. Vervolgens telefoneerde hij in het bijzijn van Loebs vrouw stante pede naar Westerbork. Daar werd haar verhaal bevestigd en Zöpf hield zich aan zijn woord.
• In de loop van juli 1943 werden Wim Loeb, zijn neef en de anderen uit Westerbork ontslagen. Loebs echtgenote was naar station Hooghalen gekomen. Hier werden de ontslagen kampbewoners op de trein gezet. Voor Wim Loeb was het weerzien met zijn vrouw iets dat hij nooit meer zou vergeten. 'Buiten op het balkon van het rijtuig hebben we op de terugreis naar Den Haag zo vreselijk zitten vrijen. Dat gelukzalige gevoel na al die spanning en onzekerheid is niet te beschrijven. Het is het gelukkigste moment uit m'n leven.'
• Ondanks de onduidelijkheid bij de bezetters over het te voeren beleid voor de gemengd-gehuwden gingen de sterilisaties door. In Westerbork werd in juni 1943 aan een tweede groep gemengd-gehuwden de keuze tussen deportatie of sterilisatie voorgelegd.
• Sterilisatie leverde geen verbetering op van de ‘Rechtsstand’(rechtspositie). Gesteriliseerde personen kregen hun vroegere burgerrechten niet terug. Hun rechtspositie bleef die van een vol-Jood, maar ze hoefden de Jodenster niet meer te dragen en ze werden vrijgesteld van deportatie (‘Arbeitseinsatz im Osten’). In hun persoonsbewijs kwam een rode ‘J’, het onveranderde teken van vol-Joodse afstamming. Ze dienden te verklaren dat ze uit zichzelf hadden gevraagd gesteriliseerd te worden. Verder moesten ze zich ieder half jaar melden.
Zoals eerder beschreven, arriveerde Joseph op 20 mei 1943 in Westerbork. Hij is als gemengd gehuwde naar alle waarschijnlijkheid op 12 juni 1943 aanwezig geweest bij ‘mededelingen’ door de kampcommandant aan de gemengd gehuwden met kinderen. Daarbij werd - zoals hier boven beschreven - ook weer de keuze geboden tussen sterilisatie en de kans op deportatie naar Polen (om daar onder een onmenselijk arbeidsproces te bezwijken). De toehoorders moesten vóór 14 juni hun beslissing kenbaar maken. Aangekondigd werd dat twee Joodse artsen vóór 14 juni betrokkenen zouden informeren over de betekenis en de gevolgen van sterilisatie. Op 14 juni werd de termijn alsnog verlengd tot 17 juni. Joseph wist dat al zijn familieleden waren gedeporteerd en hij had niets meer van hen vernomen. Hij moet, op z’n zachtst gezegd, in een vreselijk dilemma hebben verkeerd.
Op 13 juni 1943 kreeg Joseph te maken met een vertegenwoordiger van de Joodse Raad in Westerbork. Deze polste gemengd gehuwde mannen met en zonder kinderen of zij zich vrijwillig wilden laten steriliseren. Hij vermeldde echter niet dat men zich door afwijzing van sterilisatie, blootstelde aan deportatie naar Polen. Hij vertelde er wel bij dat diegenen die bereid waren zich te laten steriliseren, een contractje moesten ondertekenen, waardoor voor de geschiedenis vast zou staan dat sterilisatie gebeurde op vrijwillige basis. Concreet wist Joseph op dat moment dat zijn situatie zou worden bepaald door wat wij tegenwoordig keuzes plegen te noemen. Het was in feite kiezen tussen de kans om verder te leven met Francina, zonder toekomstige - meer dan gewenste - kinderen, óf gedeporteerd worden naar Polen. Zoals eerder vermeld, had Joseph vóór zijn internering in Westerbork al het bange vermoeden dat het niet goed zou aflopen met zijn weggevoerde familieleden. En het is aannemelijk dat Joseph na ruim drie weken internering door wat hij daar waarnam, zal hebben vermoed dat de transporten naar Auschwitz zouden leiden naar de dood in de gaskamers.
• Enkele leden van de Joodse Raad te Amsterdam hadden ernstige bezwaren tegen samenwerking met de Duitse bezetter op het gebied van sterilisatie van Joden ter voorkoming van verder nageslacht. Zij achtten dat strijdig met letter en de geest van de Joodse wetten. Dat leidde tot verzet van vooral de groep orthodox-Joden. De Duitse bezetter beantwoordde dat verzet met de boodschap dat sterilisatie uitsluitend plaatsvond na een vrijwillige en weloverwogen beslissing van betrokken Joodse personen. Maar wat de Duitse bezetter vrijwillig en weloverwogen noemde, hield in feite in dat betrokkenen de keuze hadden tussen sterilisatie of deportatie naar de concentratiekampen
• Ongeveer 90% van de mannen die voor de keus werden gesteld, hebben het ‘voorstel tot vrijwillige sterilisatie’ aanvaard. Ze zijn met twee Joodse artsen mee naar Amsterdam vertrokken om daar te worden gesteriliseerd. Eén van die Joodse artsen is bij aankomst in Amsterdam direct ondergedoken.
• Treffend is dat juist in deze tijd – om precies te zijn in juli 1943 – in Berlijn op het Reichssicherheitshauptamt een gesprek plaatsvond over de sterilisatieactie in bezet Nederland. SS-Sturmbanführer Günther van het Referat IVB4 confronteerde kopstukken van de SS in Nederland met de sterilisatieactie van de Duitse politie in Nederland. ‘Berlijn’ hoorde pas van deze actie van de Duitse politie via de Londense radioberichtgeving. Günther was zeer verbaasd dat met deze actie was begonnen zonder medeweten van ‘Berlijn’. Hij verklaarde dat gemengd gehuwde, gesteriliseerde Joden onder geen beding vrijgesteld zouden worden van deportatie naar het oosten. Ze dienden net als alle andere Joden ‘abgeschoben’ (verwijderd) te worden. Deze terechtwijzing heeft echter voor het sterilisatiebeleid in Nederland geen consequenties gehad.
• Volgens een Duits document hebben 2562 Joden zich op basis van dit beleid laten ‘ontsterren’: 1146 mannen 'überwiegend nach operativer Sterilisation' (sterilisatie door operatie) en 1416 vrouwen zijn voor het merendeel steriel verklaard 'wegen Altersunfruchtbarkeit' (onvruchtbaar als gevolg van hun leeftijd).
• Het is absurd, bizar en abject om te zien hoe het nazi-regiem op grond van de ‘Neurenberger Wetten’ jaagde op ‘Joods bloed’. Het regiem kon ‘winkelen’ in de in die wetten neergelegde kenmerken/criteria zoals: Joodse familie (Joodse grootouders), Joods religieus, ‘Joods uiterlijk’, gemengd huwelijk (Jood met niet-Jood) en zelfs te vondeling gelegd zijn. Achtte het regiem één of meer van die kenmerken/criteria van toepassing, dan was dat voor hen voldoende legitimatie om te beslissen over het lot van door het regiem aangemerkte Joodse mensen.
Naschrift - enkele persoonlijke conclusies uit mijn onderzoek
Keuzes - wat zijn keuzes?
Waar ik schrijf dat aan Joodse mensen keuzes werden geboden, moet de lezer zich realiseren dat het in feite geen reële keuzes waren. Enerzijds omdat de gevolgen (sterilisatie óf deportatie) zo ingrijpend waren dat ze het menselijke vermogen om een reële keuze te maken ver te boven gaan. Anderzijds, omdat het uiterst onzeker was of de keuze voor sterilisatie de veiligheid zou bieden die in het vooruitzicht werd gesteld. Eens te meer leert me de historie dat het voorleggen van keuzes eerlijk en verantwoord dient te geschieden. Ik denk - en hoop - dat de lezer zich dat ook zal realiseren en net als ik zo wil handelen en die benadering in zijn omgeving wil bevorderen.
Een falend systeem leidt tot chaos - tijdens de bezetting, maar ook in het heden
Als net als tijdens de bezetting een systeem faalt, dan leidt dat tot chaos. Je verwacht dat tijdens de bezetting de roemruchte ‘Duitse Gründlicheit’ een waarborg zou zijn voor correcte toepassing van de regelgeving en daardoor tot een zekere eenduidigheid van beleid en de toepassing daarvan. Hoe verwerpelijk die regelgeving ook is. Er bleek echter veelal geen sprake te zijn van correcte toepassing met als gevolg eigen interpretatie en willekeur, kortom chaos. Voor bijvoorbeeld gemengd gehuwden in Nederland leidde dit tot onvoorstelbare onzekerheid over hun lot. Er restte hen niet anders dan uit puur lijfsbehoud hun schamele leven te leiden in een schemergebied met de vage hoop op het einde van hun ontberingen door de bevrijding.
II - Het subjectieve verhaal
De hechte familie Vieijra
De familie Vieijra was heel hecht. Mettertijd vestigden ze zich in de directe omgeving van moeder Judith Braasem (29 november 1873). Moeder woonde tot haar dood op 9 augustus 1940 aan de Vrolikstraat 64-111. Haar echtgenoot Isaac Vieijra (14 maart 1873) was overleden op 6 mei 1937.
• Joseph woonde met zijn echtgenote Francina Boekestein sinds 29 maart 1938 aan de 2e Oosterparkstraat 115-11 in Amsterdam, twee straten verwijderd van zijn moeder. Hij werd op 20 mei 1943 op transport gesteld naar Westerbork en is – zoals eerder vermeld – op 29 juli 1943 naar huis teruggekeerd. (Foto Eikenplein hoek 2e Oosterparkstraat)
• Oudere zus Naatje (23 april 1897) - (bijlagen blad 12 - stamkaart) woonde sinds 27 januari 1938 met haar echtgenoot Meijer Speijer (23 februari 1897) - (bijlagen blad 13 - stamkaart) en hun dochters Judith (5 augustus 1928) - (bijlagen blad 14 - stamkaart) en Elisabeth (9 april 1930) - (bijlagen blad 15 - stamkaart) aan de 2e Oosterparkstraat 115-1. In de herfst van 1942 is zus Naatje met haar kinderen op transport gesteld naar Westerbork en vervolgens gedeporteerd naar Auschwitz. Daar zijn ze op 29 oktober 1942 aangekomen en nog dezelfde dag vergast. Haar echtgenoot Meijer is op 26 oktober 1942 op transport gesteld naar Auschwitz en is daar op 29 februari 1943 vergast.
• Zus Rebecca (11 april 1900) - (bijlagen blad 16 - stamkaart) woonde sinds 16 mei 1933 met haar echtgenoot Hartog Zwaab (15 mei 1899) - (bijlagen blad 17 - stamkaart) en dochter Dora (10 juli 1926) - (bijlagen blad 18 - stamkaart) aan de Balistraat 131-111. Ze waren daarheen verhuisd vanuit Berchem bij Antwerpen in België. De Balistraat was hemelsbreed enige honderden meters verwijderd van de 2e Oosterparkstraat. Ze zijn alle drie in juli 1942 op transport gesteld naar Westerbork en op 30 september 1942 in Auschwitz vergast.
• Na het overlijden van moeder Judith Braasem op 9 augustus 1940, trok zus Sophia (8 augustus 1902) - (bijlagen blad 19 - stamkaart) op 19 augustus 1940 in bij Joseph en Francina aan de 2e Oosterparkstraat 115-11. Zij woonde tot dan toe in het ouderlijk huis bij haar moeder. Sophia is op 29 juli 1942 in Westerbork aangekomen en, net als zus Rebecca met haar gezin, op 30 september 1942 in Auschwitz vergast.
• Jongste zus Gretha (12 augustus 1915) - (bijlagen blad 24 - stamkaart) (zie foto) woonde met haar echtgenoot Ludwig Kloos (14 juni 1916) - (bijlagen bladen 25-26 stamkaart en overzicht Joods Weeshuis) en hun twee kinderen Herman (28 februari 1939) - (bijlagen blad 27 - stamkaart) en Isaac (30 november 1940) - (bijlagen blad 27 - stamkaart) sinds 16 januari 1939 aan de 2e Oosterparkstraat 117-1. Omstreeks de zomer van 1942 is het hele gezin Kloos op transport gesteld naar Westerbork en ze zijn later afzonderlijk van elkaar in Auschwitz vergast. - (bijlagen blad 26 - foto Gretha en Ludwig).
• Broer Simon (31 augustus 1906) - (bijlagen blad 20 - stamkaart), zijn echtgenote Schoontje Peper (28 januari 1907) - (bijlagen blad 21 - stamkaart) en kinderen Isaac (6 april 1938) - (bijlagen blad 22 - stamkaart) en Kitty (28 maart 1941) - (bijlagen blad 23 - stamkaart) woonden sinds 30 december 1941 tien straten verder in de Lepelstraat 28-111. Vast staat dat echtgenote Schoontje en haar kinderen op 6 april 1943 op transport zijn gesteld naar Auschwitz en daar alle drie op 9 april 1943 zijn vergast. Broer Simon was al op 16 november 1942 op transport gesteld naar Auschwitz. Hij is op 7 februari 1945 tijdens de dodenmars bij de ontruiming van Gross Rosen met een nekschot vermoord.
Tot zijn internering in Westerbork in mei 1943 heeft Joseph successievelijk al zijn in de directe omgeving wonende familieleden zien verdwijnen. Hij heeft ze geen van alle nog teruggezien. Toen ze werden geïnterneerd had Joseph het bange vermoeden dat het niet goed zou aflopen.
In totaal werden 16 personen van het gezin van Isaac Vieijra en Judith Braasem vermoord: vier zussen, een broer (een zus en een broer waren reeds lang voor de bezetting overleden), drie schoonzonen, een schoondochter, drie kleinzonen en vier kleindochters. Elf in 1942 in Auschwitz, vier in 1943 in Sobibor en een in 1945 in Gross Rosen.
(verwijzing naar stamkaarten/foto in het register)
Joseph overleed in Amsterdam op 19 februari 1971 en zijn vrouw Francina op 13 juli 1972, eveneens te Amsterdam. Rinze Brandsma overleed in 1971, twee dagen na Joseph.
- (bijlagen blad 29 30 - woonlocaties familieleden en sfeerbeelden Oosterparkbuurt).
Kinderen en hun rol(len)
Zoals uit voorgaand overzicht blijkt, woonden talrijke familieleden met hun gezinnen dichtbij elkaar. Dat betekende dat Joseph en Francina in het leven van alledag voortdurend familieleden meemaakten. De volwassenen en hun kinderen. De zichtbare trots van de zussen en broer van Joseph op hun kinderen, de fysieke aanwezigheid van die kinderen, spelend, lachend, huilend.
Joseph en Francina wilden heel graag kinderen, maar hun kinderwens werd niet vervuld. Er was - als je dat zo kunt noemen - enige compensatie door de aanwezigheid van de kinderen van de zussen en de broer van Joseph. Zoals dat in een hechte familie gaat, kwamen die ‘familiekinderen’ graag en vaak bij Joseph en Francina.
Tijdens de bezetting verdwenen alle ‘familiekinderen’. Ze werden met hun ouders gedeporteerd naar de vernietigingskampen en zijn daar vermoord. Onzeker is of Joseph en Francina eigen kinderen hadden kunnen krijgen. Maar iedere hoop op vervulling van hun kinderwens werd hen ontnomen door de sterilisatie van Joseph door het nazi-regiem.
Het misdadige nazi-regiem was er verantwoordelijk voor dat levenslijnen abrupt eindigden. Niet alleen doordat generaties Joden en andere minderheden werden vermoord, maar ook doordat het voor overlevenden als Joseph, door verplichte sterilisatie onmogelijk werd gemaakt kinderen te krijgen. Daardoor kwam na het overlijden van de laatste overlevenden letterlijk een einde aan familiehistories, tradities en namen die veelal tot vele honderden jaren terug gingen. Voor mij en voor de meeste onder normale omstandigheden levende mensen is dat ondenkbaar. Via onze ouders, grootouders, ooms en tantes kijken wij terug naar het ontstaan van onze huidige situatie. En via onze kinderen en kleinkinderen zijn we deelgenoot in de verdere ontwikkelingen vanuit onze huidige situatie. En die lijn gaat altijd door. Alleen grote rampen of onvoorstelbaar misdadige situaties zoals het nazi-regiem kunnen die lijn verstoren of zelfs doen eindigen.
Het verhaal over Joseph en Francina en over de hechte familie waar Joseph en Francina toe behoorden zou normaal gesproken na hun overlijden verloren zijn gegaan.
Interpretatie van de resultaten van mijn onderzoek en gesprekken met mijn nicht Didy, dochter van Rinze Brandsma, leren dat de activiteiten van Rinze niet alleen in belangrijke mate hebben bijgedragen aan de redding van Joseph Vieijra, maar - onbedoeld en onvoorzien - er ook voor hebben gezorgd dat het verhaal over Joseph en Francina en over de hechte familie niet in vergetelheid raakt. Didy vertelt hoe zij na de bezetting als jong kind graag en vaak bij Joseph en Francina kwam. De altijd vrolijke Joseph met zijn twinkelende ogen maakte grote indruk op de kleine Didy. Door de hechte band tussen het gezin van Rinze Brandsma en het echtpaar Joseph en Francina was Didy door de jaren heen vaak te gast bij Joseph en Francina en raakte ze thuis in de geschiedenis van de ooit talrijke familie van Joseph.
Daardoor zijn Joseph en Francina en het verhaal van hun leven niet in vergetelheid geraakt. Geïnspireerd door Didy ben ik begonnen aan het onderzoek naar de wederwaardigheden van Joseph met als gevolg dat wie maar wil, het verhaal van Joseph en van zijn familie kan lezen. Bijvoorbeeld dat oma Judith die in de buurt woonde, vóór haar dood nog een aantal baby’s van haar trotse kinderen in haar armen heeft gehad. Dat Joseph en Francina mensen waren waar je als kind graag kwam omdat het er gezellig was, lekker kon eten en waar je je ‘thuis’ voelde. Dat Joseph’s jongste zus Gretha en haar echtgenoot wel konden maar niet wilden onderduiken omdat ze niet van de kinderen gescheiden wilden worden. Het lijken allemaal vanzelfsprekende dingen, maar het gaat in feite over diepmenselijke gevoelens als liefde en saamhorigheid.
Met het voorgaande probeer ik duidelijk te maken dat je onder normale omstandigheden bij het stichten van een gezin en het krijgen van kinderen, vooral bezig bent met de emotionele beleving van het ouderschap. En nauwelijks of misschien helemaal niet met de betekenis van kinderen voor het verder doorgeven van leven, namen, cultuur, tradities en verhalen. Tijdens mijn onderzoek is me duidelijk geworden hoe schrijnend het is als niet alleen hele families worden weggevaagd, maar doordat er geen nabestaanden - kinderen - zijn, de herinnering aan die families met hun namen, cultuur, tradities en verhalen verdwijnt. Die zienswijze werd mijns inziens bevestigd toen ik in het kader van mijn onderzoek met vragen over Joseph Vieijra contact opnam met mevrouw José Martin van het herinneringskamp Westerbork. ‘U bent de eerste die hiernaar vraagt’, zei ze.
Joseph en zijn talrijke familie ontkomen aan het verdwijnen in vergetelheid doordat een ander kind, dochter Didy van Rinze Brandsma, dingen heeft kunnen doorgeven die onder normale omstandigheden door eigen kinderen of kinderen uit de familie worden doorgegeven.
De weggevaagde (‘ausradierte’) familie
Tijdens mijn zoektocht naar informatie over Joseph en zijn familie heb ik veel gebruik gemaakt van de mogelijkheden van het Amsterdams stadsarchief. Met name om de ouders, broers, zussen, kinderen, zwagers en schoonzussen van Joseph te vinden. Mijn ervaringen daarbij en de daarmee gepaard gaande emoties laten zich het beste verklaren door ze af te zetten tegen mijn eerdere ervaringen bij het ‘bouwen’ van de stambomen van mijn familie en schoonfamilie. Dat waren uitermate plezierige ervaringen, in die zin dat ze een zekere oneindigheid lieten zien. Zowel over het verleden als over het heden was een grote hoeveelheid informatie beschikbaar. Ik kwam in die stambomen door de jaren heen op een kleine duizend mensen, verdeeld over vijf familienamen. De in het heden levende mensen garanderen een zekere oneindigheid door de aanwas die je redelijkerwijs van die in het heden levende mensen mag verwachten. En wie ik ook vraag en wat ik ook nodig heb, ik krijg het met alle medewerking van betrokkenen. En ik weet dat dit na mij zal doorgaan.
Ook voor de familie Vieijra ben ik bezig geweest met het nagaan van haar oorsprong. Dat was alleen al nodig om de juiste Joseph Vieijra te lokaliseren die mijn nicht Didy had omschreven toen ze over hem sprak. In mijn zoektocht naar Joseph en zijn familie heb ik - in tegenstelling tot mijn ervaringen bij mijn eigen stamboomonderzoek - bijzonder confronterende feiten meegemaakt. Eerst het besef van eindigheid in familielijnen door de steeds letterlijk doodlopende lijnen. Daarnaast heb ik het als zeer aangrijpend ervaren dat bij het aan de hand van stamkaarten zoeken naar mogelijk nog levende familieleden - al was het maar een zwager, ver familielid, of kleinkind - steeds opnieuw ieder sprankje hoop verdween. Iedere relevante stamkaart verwees naar familieverbanden. Maar als je die verbanden natrok, eindigde dat steevast bij de dood in concentratiekampen.
Deze zich tientallen keren herhalende confrontatie bracht voor mij dat grote, nauwelijks vatbare begrip Holocaust terug tot de menselijke maat. Dat maakte mij stil en intens verdrietig.
De weinige verhalen die ik heb kunnen traceren via een nichtje van Ludwig Kloos en via een kleinkind van Branca Speijer, hebben als rode draad dood en verlies van familieleden door de Holocaust. Maar in die verhalen klinkt ook - hoe klein ook ten opzichte van de massaliteit van dat verlies - het ontluikende sprankje hoop dat de overlevenden aan mij doorgaven. De lijn is dus niet gebroken; de lijn is wel heel dun geworden.
Bronnen:
• Stadsarchief Amsterdam.
• Peter Kroezen stadsarchief Amsterdam.
• José Martin Herinneringskamp Westerbork.
• ‘De legale rest - gemengd gehuwde Joden onder de Duitse bezetting’ van Coen Stuldreher (1926 -2007).ISBN978 90 8506253 0 Uitgeverij Boom.
• Publicatie Volkskrant 11 februari 2012
• Didy de Vries-Brandsma
• Nederlands hervormde kerk ’s-Gravenzande
• Gemeentearchief gemeente Westland.
• Stadsarchief ’s-Gravenhage.
• ‘Esnoga’ de Portugees Israëlitische Gemeenschap
• Mevrouw M.T.Kloos
• Website ‘Stambomen van Nederlands Joodse families’
Bijlagen:
• Stamkaarten
• Foto’s
• Andere documenten
Bijlagen
Hierna volgen de bijlagen waarnaar in het voorgaande dossier wordt verwezen.
Leeswijzer bij de stamkaarten:
• Zwart vlak op de kaart: Dit is het vanwege privacy afgedekte deel waar de godsdienst vermeld staat.
• Overlijdensdatum van in concentratiekampen gestorven personen: Vaak komen de op de stamkaart genoteerde overlijdensdatum en de datum waarop die overlijdensdatum op de stamkaart werd genoteerd (kolom 21/dagt) niet overeen. Er ligt vaak veel tijd tussen de overlijdensdatum en de datum waarop de stamkaart werd bijgewerkt. Dit heeft volgens mevrouw José Martin van herinneringskamp Westerbork een administratieve oorzaak. Door de werkwijze van de Duitsers duurde het enige tijd voor de gegevens bij de gemeente Amsterdam beschikbaar kwamen.
• Persoonsbewijs: Naast de kolom ‘21/dagt.aangifte’ is veelal door de vermelding van een datum gevolgd door de afkorting PB en een nummer aangegeven dat een persoonsbewijs werd afgegeven.
• Geloof en afkomst: Op één stamkaart staat in het veld aantekeningen’ ‘Geen’ en ‘J’. Volgens de heer Peter Kroezen van het stadsarchief Amsterdam zijn dit twee afzonderlijke aantekeningen, godsdienst en etniciteit. ‘Geen’ staat voor geen godsdienst en ‘J’ voor Joodse afstamming.
Stamkaart van Judith Braasem, moeder van Joseph Vieijra
Op het onderste deel (in feite de achterzijde van de stamkaart) staan de uit het huwelijk met Isaac geboren kinderen. Twee van haar kinderen zijn kort na de geboorte gestorven. Zoon Simon (8 mei 1898 - 9 mei 1898) en dochter Gretha (20 mei 1910 - 2 juni 1910). In 1915 werd haar laatste kind geboren, een dochter die naar de overleden Gretha werd genoemd.
Op het onderste deel staan in de meest linkse kolom de data waarop de kinderen het ouderlijk huis hebben verlaten.
Judith is amper vier maanden na het begin van de bezetting overleden en heeft het treurige lot van al haar kinderen en kleinkinderen niet hoeven mee te maken.
Stamkaart van Joseph Vieijra, zoon van Judith Braasem en Isaac Vieijra
Joseph Vieijra is genoemd naar zijn grootvader van moederskant, Joseph Samuel Braasem.
Op de achterkant van de stamkaart is ruimte voor de vermelding van kinderen van betrokkene. Op de stamkaart van Joseph zijn geen kinderen vermeld.
Het is bijzonder dat op de stamkaart van Joseph niets staat over de eventuele verstrekking van een persoonsbewijs. Bijzonder is ook dat niets staat vermeld over de Joodse afkomst van Joseph. Gebeurde als regel met een ‘J‘ op de stamkaart.
Lidmaatschapskaart van Isaac Vieijra, vader van Joseph, van de Portugees Israëlitisch Gemeente
Zoals te zien, was vader Isaac Portugees Israëlitisch en waren zijn kinderen Nederlands Israëlitisch.
Stamkaart van Francina Boekestein, echtgenote van Joseph Vieijra
Op de achterkant van de stamkaart is ruimte voor de vermelding van kinderen van betrokkene. Op de stamkaart van Francina zijn geen kinderen vermeld.
Op de stamkaart staat vermeld dat aan Francina een persoonsbewijs is verstrekt (afkorting PB en nummer).
Francina was niet Joods en gold voor de bezetter als Arisch. Toen ze in 1934 huwde met de Joodse Joseph Vieijra hebben zij en haar echtgenoot niet kunnen voorzien dat haar niet Joods zijn levensreddend zou zijn voor haar Joodse echtgenoot.
Hieronder het doopbewijs van Francina uit het doopboek van de Nederlands Hervormde Gemeente s-Gravenzande. Francina is gedoopt op 9 maart 1902 .
Gezinskaart van de ouders van Francina Boekestein en geboorteakte van Francina
De gezinskaart en geboorteakte vormden ‘afstammingsgegevens’ van Francina en moesten opgestuurd worden naar Westerbork als bewijs dat Joseph Vieijra gemengd gehuwd was.
Gezinskaart van echtpaar Joseph Vieijra en Francina Boekestein
Op de kaart staan geen kinderen vermeld.
In de kolom ‘Naam’ zijn tussen de namen van de echtelieden klein geschreven twee data vermeld. Navraag bij Peter Kroezen van het Stadsarchief Amsterdam leert dat dit duidt op later ‘aangepaste’ onvolkomenheden in de registratie. Hij heeft er verder geen sluitende verklaring voor.
Strijdig met het op stamkaarten toegepaste privacy-beleid dat het kerkgenootschap werd afgeplakt, is op de gezinskaart onder de kolom ‘K’ het kerkgenootschap goed zichtbaar: NI (Nederlands Israëlitisch) bij Joseph en NH (Nederlands Hervormd) bij Francina.
Joseph en Francina
Registratiekaart Joseph Vieijra van de Joodse Raad in Westerbork
Deel 1
Toelichting van José Martin van herinneringskamp Westerbork bij de kaart:
Rechtsboven de datum (20 mei 1943) waarop Joseph arriveerde in ‘wbk’ (Westerbork). Het daaronder geschreven ‘b55’ betekent dat Joseph in barak 55 werd ondergebracht.
Wat werd bedoeld met de ‘K’ linksboven is verloren gegaan.
Vóór het getypte ‘gehuwd’ is met de hand ‘gem’ (gemengd) geschreven. En erachter is eveneens met de hand geschreven ‘+2 kinderen’.
De stempelafdruk ‘PIG’ betekent Portugees Israëlitische Gemeenschap. Strikt genomen is dat onjuist, want Joseph was niet Portugees maar Nederlands Israëlitisch - (bijlagen blad 4 - lidmaatschapskaart Portugees Israëlitische Gemeenschap van het gezin van de ouders van Joseph).
Met rood potlood is geschreven ‘entlassen 29-7-43’. Dat betekent ‘ontslagen op 29 juli 1943’. Dat is precies een jaar na de dag waarop zus Sophia van Joseph arriveerde in Westerbork.
Registratiekaart Joseph Vieijra van de Joodse Raad in Westerbork
Deel 2
Op 23 mei 1943 heeft ene ‘Rosenbaum’ een proviandbon aan Joseph verstrekt. Aan het daarbij vermelde nummer is te zien dat alles werd geregistreerd.
De met pen geschreven aantekening achter de datum 1 juni 1943 is niet geheel duidelijk. Direct achter de datum staan afkortingen/aanduidingen die mogelijk duiden op het gemengd huwelijk van Joseph en Francina. Gevolgd door een aanduiding die ‘zk’ (zonder kinderen) of ‘2k’ (twee kinderen) zou kunnen betekenen. De aantekening lijkt verder te handelen over door echtgenote Francina aan te leveren papieren over haar niet-Joodse afkomst.
Registratiekaart Joseph Vieijra van de Joodse Raad in Westerbork
Deel 3
Voor de benodigde uittreksels uit de Burgerlijke Stand moest leges worden betaald. Overgemaakt werd f 0,48 naar de gemeente Monster en f 0,88 naar de gemeente ’s-Gravenzande. Op 12 juni 1943 blijken uit Monster twee uittreksels te zijn ontvangen en een uit ’s-Gravenzande.
Op 12 juni 1943 zijn aldus ene T. Theeboom drie afstammingsoorkonden ontvangen. Daarmee blijken de stukken compleet en kunnen ze bij het reeds lopende verzoek tot vrijlating worden gevoegd.
Op 19 juni 1943 is geregistreerd dat Joseph op 17 juni 1943 is overgeplaatst naar barak 62.
Op 19 juli 1943 werd gesproken over ‘doopbewijzen’.
Op 22 juli 1943 werden ‘stukken uitgereikt’ (stukken betreffende de vrijlating?).
Registratie van Westerbork van op 29 juli 1943 vrijgelaten personen
Nummer 17 op de lijst is Joseph Vieijra.
De meeste personen zijn ‘Holl(andse). Jood’. Enkele zijn ‘Holl(ands) Evgl(protestants)’ en ‘Holl(ands) Ohne (geen geloof)’.
Stamkaart van Naatje Vieijra, oudste zus van Joseph en echtgenote van Meijer Speijer
Naatje en haar gezin woonde aanvankelijk in Berchem (Antwerpen) en verhuisde op 27 januari 1931 naar Amsterdam in de 2e Oosterparkstraat 115-1.
Later betrokken Joseph en Francina de woning boven haar 115-11. Om de hoek in de Vrolikstraat woonden haar vader Isaac en moeder Judith.
Huisvrouw gold toen niet als beroep. Vandaar de omschrijving ‘zonder’.
Op 17 september 1941 is haar persoonsbewijs uitgeschreven.
Naatje is samen is samen met haar twee dochters op 29 oktober 1942 - de dag van aankomst - in Auschwitz vergast. Ze is 45 jaar geworden.
Stamkaart van Meijer Speijer, echtgenoot van Naatje Vieijra en zwager van Joseph
Meijer was van beroep diamantslijper en heeft zijn beroep naar alle waarschijnlijkheid eerst uitgeoefend in Antwerpen en later in Amsterdam.
Op zijn stamkaart staat nergens een ‘J’ voor Joodse afkomst. Ook niet bij zijn kinderen.
Meijer is op 28 februari 1943 in Auschwitz vergast, vijf dagen na zijn 46e verjaardag.
Meijer maakte deel uit van een talrijke familie. Net als de familie Vieijra. Vrijwel de gehele familie is door de nazi’s vermoord. Niet allemaal, want tijdens mijn onderzoek ben ik in contact gekomen met een kleinkind van Branca, een tante van Meijer.
Stamkaart van Judith Speijer, dochter van Meijer Speijer en Naatje Vieijra
Judith, genoemd naar haar grootmoeder Judith Braasem, was pas 14 jaar oud toen ze op 29 oktober 1942 in Auschwitz werd vergast.
Judith zal ongetwijfeld menig uurtje hebben doorgebracht bij haar oom en tante Joseph en Francina in de woning boven de hare.
Stamkaart van Elisabeth Speijer, dochter van Meijer Speijer en Naatje Vieijra
Elisabeth, genoemd naar haar grootmoeder Elisabeth Speijer, was pas 12 jaar oud toen ze op 29 oktober 1942 in Auschwitz werd vergast.
Net als haar zusje Judith, zal ze ongetwijfeld menig uurtje hebben doorgebracht bij haar oom en tante Joseph en Francina in de woning boven de hare.
Stamkaart van Rebecca Vieijra, oudere zus van Joseph en echtgenote van Hartog Zwaab
Rebecca heeft met haar man kort in Deurne (Antwerpen) gewoond en verhuisde op 19 mei 1930 naar Amsterdam waar ze op enkele adressen woonde. Uiteindelijk op 16 mei 1933 in de Balistraat 131 III. Hemelsbreed enkele honderden meters van haar vader Isaac en moeder Judith en de rest van de familie.
Ze heeft gewerkt als lingerie naaister (op de stamkaart staat ‘ling naaister’).
Rebecca is samen met haar echtgenoot en haar dochter vanuit Westerbork gedeporteerd naar Auschwitz. Daar zijn ze op 30 september 1942 vergast. Ze is 42 jaar geworden.
Stamkaart van Hartog Zwaab, echtgenoot van Rebecca Vieijra en zwager van Joseph
Hartog was van beroep diamantslijper en heeft zijn beroep naar alle waarschijnlijkheid eerst uitgeoefend in Antwerpen en later in Amsterdam. Volgens de stamkaart is hij om onduidelijke redenen tijdelijk werkzaam geweest als grondwerker.
Hartog is op 30 september 1942 samen met zijn vrouw en dochter in Auschwitz vergast. Hij is 43 jaar geworden.
Hartog maakte deel uit van een talrijke familie. Net als de familie Vieijra. Zover ik heb kunnen nagaan, is de gehele familie door de nazi’s vermoord.
Stamkaart van Dora Zwaab, dochter van Hartog Zwaab en Rebecca Vieijra
Dora is genoemd naar haar tante Dora. Ze was pas 16 jaar oud toen ze op 30 september 1942 samen met haar ouders in Auschwitz werd vergast.
Voor haar internering in Westerbork en deportatie naar Auschwitz was ze werkzaam als kostuumnaaister.
Ze heeft ongetwijfeld haar in de buurt wonende nichtjes en neefjes bewust meegemaakt en ze zal menig uurtje hebben doorgebracht bij haar oom Joseph en tante Francina.
Stamkaart van Sophia Vieijra, zus van Joseph - ongehuwd
Sophia woonde bij haar moeder. Na het overlijden van haar moeder (vader was al eerder overleden) is ze liefderijk opgenomen bij haar broer Joseph en diens echtgenote Francina.
Ze heeft gewerkt als tricot maakster (op de stamkaart staat ‘tric. maakster’).
Sophia is vanuit Westerbork op 31 juli 1942 gedeporteerd naar Auschwitz. Daar is ze net als haar zus Rebecca en haar man Hartog en dochter Dora op 30 september 1942 vergast. Ze is 40 jaar geworden.
Stamkaart van Simon Vieijra, broer van Joseph en echtgenoot van Schoontje Peper
Simon is genoemd naar zijn grootvader van vaderszijde.
Simon woonde met zijn gezin aan de Lepelstraat 2b 3 hoog dichtbij zijn ouders.
Hij was diamantzager van beroep en is kennelijk enige tijd transportarbeider geweest.
Het is niet precies duidelijk wanneer Simon is geïnterneerd in Westerbork. Wel bekend is dat hij op 16 oktober 1942 is gedeporteerd naar Auschwitz. Verder blijkt dat hij op 7 februari 1945 nabij Gross Rosen (in het huidige Polen) is overleden. Dat is zeven dagen voordat het kamp waarin hij gevangen was werd bevrijd door het Russische Rode Leger. Tijdens zogenaamde dodenmarsen probeerden de nazi’s met medeneming van hun gevangenen het oprukkende Rode Leger te ontvluchten. Gevangenen die tijdens die barre tochten niet goed genoeg mee konden, werden koelbloedig met een nekschot vermoord. Dat is ook met Simon gebeurd. Hij was 38 jaar oud.
Stamkaart van Schoontje Peper, echtgenote van Simon Vieijra en schoonzus van Joseph
Schoontje kwam uit een groot gezin, bestaande uit kinderen uit het eerste en het tweede huwelijk van haar vader. Daarnaast had ze een stiefbroer en een stiefzus. De stiefbroer heeft de Holocaust overleefd en stierf in 1971 te Amsterdam. Twee zussen en een broer uit het eerste huwelijk zijn lang voor de Holocaust overleden. Alle andere kinderen zijn vermoord in Auschwitz en Sobibor.
Schoontje is samen met haar twee kinderen geïnterneerd in Westerbork en van daaruit op 6 april 1943 gedeporteerd naar Sobibor. Daar is ze op 9 april 1943 samen met haar kinderen vergast. Ze was 36 jaar oud.
Stamkaart van Isaac Vieijra, zoon van Simon Vieijra en Schoontje Peper
Isaac is genoemd naar zijn grootvader Isaac Vieijra was nog maar 5 jaar en 3 dagen oud toen hij samen met zijn moeder en zusje op 9 april 1943 in Sobibor is vergast.
Stamkaart van Kitty Vieijra, dochter van Simon Vieijra en Schoontje Peper
Kitty is genoemd naar haar grootmoeder Kitty Victor en was nog maar 2 jaar en 13 dagen oud toen zij samen met haar moeder en broertje op 9 april 1943 in Sobibor is vergast.
Stamkaart van Gretha Vieijra, jongste zus van Joseph en echtgenote van Ludwig Kloos
Gretha en haar man woonden aan de 2e Oosterparkstraat 117-11, directe buren van Joseph en Francina.
Gretha is samen met haar twee kinderen vanuit Westerbork gedeporteerd naar Auschwitz. Daar zijn ze op 26 juli 1942 vergast. Ze is 26 jaar geworden.
Stamkaart van Ludwig Kloos, echtgenoot van Gretha Vieijra en zwager van Joseph
Hoewel van Nederlandse ouders, is hij geboren in Düsseldorf. Om onbekende redenen verbleef hij van zijn vierde tot zestiende jaar in een weeshuis, eerst in Leiden en later in Amsterdam.
Een broer en een zus van Ludwig hebben de Holocaust overleefd en zijn in respectievelijk 1957 en 1983 overleden. Bekend is dat na de bezetting de zus van Ludwig aan een nichtje heeft verteld dat Ludwig en zijn vrouw Gretha niet wilden onderduiken. Ze zouden dan van de kinderen gescheiden moeten worden en dat wilden ze niet.
Ludwig is op 30 september 1942 in Auschwitz vergast. Hij was 26 jaar oud.
Gretha en Ludwig
Stamkaart van Herman Kloos, zoon Ludwig Kloos en Gretha Vieijra
Herman is samen met zijn moeder en jongere broertje op 26 juli 1942 in Auschwitz vergast. Hij is maar 3 jaar en 4 maanden geworden.
Stamkaart van Isaac Kloos, zoon van Ludwig Kloos en Gretha Vieijra
Isaac is genoemd naar zijn grootvader van vaderszijde.
Hij is samen met zijn moeder en oudere broertje op 26 juli 1942 in Auschwitz vergast. Hij is maar 1 jaar en 7 maanden geworden.
Foto’s van Rinze Brandsma en van zijn dochter Didy
Op deze foto uit 1944 staat Rinze Brandsma helemaal links. Hij was werkzaam bij de politie in Katwijk (Z.H.) en uit hoofde van zijn functie moest hij ‘samenwerken’ met de bezetter.
Op deze foto uit 1963 staat Didy de Vries-Brandsma, dochter van Rinze Brandsma. Ze was toen 15 jaar oud. Ze is als kind veelvuldig bij Joseph en Francina thuis geweest en ze is degene die mij tot dit onderzoek heeft geïnspireerd.
Woonomgeving van de familie Vieijra in Amsterdam
Waar de kruisjes staan woonden vóór de bezetting en tot hun deportatie de leden van de familie Isaac Vieijra. Alleen Joseph en zijn echtgenote Francina overleefden en bleven daar wonen.
Sfeerbeelden van de Oosterparkbuurt - woonomgeving familie Vieijra
Het Iepenplein met aan de linkerkant de ingang naar de 2e Oosterparkstraat. Men was toen al volop bezig om de zaak te slopen.
2e Oosterparkstraat 197-195-193 enz. (v.r.n.l.), gezien vanaf het Eikenplein richting het Beukenplein. De sloop was al begonnen.
Dit was de straat van Joseph en Francina en van enkele zussen van Joseph met hun echtgenoten en hun kinderen.
Didy de Vries-Brandsma kan zich deze beelden levendig herinneren.