Jakob van der Horst uit Hoogeveen was een zoon van Philip van der Horst en Saartje Meiboom. Hij trouwde 24 December 1918 in Rotterdam met Rosette Voorzanger, een dochter van Joseph Voorzanger en Heintje Springer. Het echtpaar kreeg vijf kinderen, waaronder een tweeling waarvan een meisje, Hanna, stierf op 26 December 1923, slechts 4 maanden oud. Zijn dochter Heintje die in 1914 was geboren en in 1938 was gehuwd, heeft waarschijnlijk de oorlog overleefd. Zijn dochters Saartje, Esther en Anna werden echter net als zijn vrouw Rosette en hijzelf in the Sjoa vermoord.
Volgens de registratiekaart van Jakob van der Horst blijkt hij zich zonder oproep begin Augustus 1942 als arbeider te hebben gemeld in Kamp Westerbork. Jakob werd vervolgens tewerkgesteld in het Joodse Werkkamp Linde, ten zuiden van Zuidwolde van waar op 3 October 1942 alle nog aanwezige Joodse dwangarbeiders werden teruggestuurd naar Kamp Westerbork. Volgens aantekeningen op zijn registratiekaart was Jakob de eerste helft van November 1942 nog daar verbleef in barak 84 en 58. Nadien werd Jakob naar Kamp Vught gestuurd, om als dwangarbeider tewerkgesteld te worden in kamp Moerdijk. Van daar werd hij op 3 Juli 1943 weer teruggestuurd naar Kamp Westerbork, waar hij toen verbleef in barak 67. Drie dagen later, op 6 Juli werd Jakob op transport gesteld naar Sobibor, waar hij bij aankomst op 9 Juli 1943 direct werd vermoord.
Stadsarchief Rotterdam, gezinskaart Jakob van der Horst; archief Joodse Raad, registratiekaart Jakob van der Horst.