Chapter

Zionisme en hachsjara

Door:

Zionisme

Gedurende de diaspora (verstrooiing van de joden over de wereld) hebben joden altijd het verlangen gehad om terug te keren naar de heilige stad Jeruzalem. Een andere benaming voor Jeruzalem is ‘Zion’, naar één van de zeven heuvels waarop de stad is gebouwd.
Het ‘Zions-verlangen’ heeft in de negentiende eeuw een politieke lading gekregen. In heel Europa groeide het nationale bewustzijn. Net als Fransen, Duitsers en Nederlanders zagen joden zichzelf als een volk met een eigen taal en eigen gewoonten. Zij hadden alleen geen eigen land. Als minderheidsgroep te midden van andere culturen dreigde altijd latent, en soms openlijk en gewelddadig antisemitisme. De oprichting van een joodse staat werd door velen gezien als de enige oplossing om aan deze kwetsbare positie te ontkomen. Dit streven werd ‘zionisme’ genoemd.
Theodor Herzl wordt gezien als de initiatiefnemer van het politieke zionisme. Hij organiseerde in 1897 het eerste Zionistisch Congres dat in Bazel werd gehouden. Het Congres fungeerde als een soort joods parlement, waar jaarlijks afgevaardigden uit de hele wereld samenkwamen. In de eerste jaren werd Nederland vertegenwoordigd door de bankier Jacobus Kann.

Zionisme in Nederland

Aan het begin van de 20e eeuw was de joodse gemeenschap van Nederland goed in de samenleving ingebed. Er was dan ook geen directe aanleiding om te emigreren en de aanhang van het zionisme bleef klein. Toch werd in 1899 de Nederlandse Zionistenbond (NZB) opgericht door de Haagse assuradeur Nehemia de Lieme. Kort daarna volgde de Nederlandse Zionistische Studenten Organisatie (NZSO). Enkele jaren later gevolgd door de Joodse Jeugdfederatie (JJF) en de Joodsche Vrouwenvereeniging voor Practisch Palestinawerk (JVPP). In deze jaren onderschreven ook enkele rabbijnen, waaronder rabbijn Simon Philip de Vries en opperrabbijn Aäron Barend Davids, openlijk het zionistisch ideaal, waarmee zij een breuk creëerden met de Nederlandse traditie. De religieus-zionistische beweging Mizrachi kreeg een afdeling in Nederland, waarin beide rabbijnen een leidende positie innamen.

 

Palestina

De mogelijkheid om een joodse staat te stichten nam tegen het eind van de Eerste Wereldoorlog toe. Het Ottomaanse rijk was één van de verliezers van de oorlog, en moest grote stukken van haar grondgebied afstaan. De provincie Palestina, met Jeruzalem als hoofdstad, werd onder mandaatschap van Engeland gesteld. In 1917 deed Lord Balfour namens de Britse regering de toezegging dat in Palestina een ‘Joods tehuis’ kon worden gesticht.
Om bewoning van het woestijnachtige gebied mogelijk te maken bereidden idealistische joodse jongeren in Europa zich voor om als pioniers het land te ontginnen. Hiervoor werden in heel Europa opleidingscentra opgericht waar zij agrarische en ambachtelijke vaardigheden konden leren, voorafgaand aan hun alijah. De opleiding werd hachsjara genoemd. De jongeren staan bekend als Palestina-pioniers of ‘chaloetsiem’. Naast praktische vaardigheden leerden de jongeren ook modern-Hebreeuws, een nieuwe taal die de voertaal van de joodse staat zou worden.
De migratie naar het mandaatgebied werd door de Britten streng gecontroleerd. Per jaar werden slechts een paar duizend immigratievisa verstrekt. Een visum, ook wel Palestina-pas genoemd, kon worden verkregen na afronding van een hachsjara-opleiding.

Hachsjara in Nederland

Vanaf 1918 zijn ook in Nederland enkele opleidingscentra opgericht. Het eerste hachsjara-centrum in Nederland was gesticht door Ru Cohen. De leerlingen van deze Deventer Vereniging woonden en werkten bij boeren verspreid over heel Nederland. Voor theoretische vakken en culturele activiteiten kwamen zij samen in het verenigingsgebouw ‘Beth Chaloets’ (Pioniershuis) in Deventer. In 1940 telde de vereniging zo’n 250 leden.
De religieus-zionistische Mizrachi-beweging richtte in 1933 de sub-vereniging Dath-va-Eretz (Geloof en Land) op. Er waren twee onderkomens, Beverwijk en Franeker, die toepasselijk de benaming ‘kibboets’ kregen.
Eveneens in 1933 opende de orthodox-religieuze beweging Agoedat Jisra’el een hachsjara-afdeling. De beweging was bepaald geen voorstander van het zionisme, maar maakte van de mogelijk gebruik om zich te kunnen vestigen bij de joodse heilige plaatsen in Palestina. In het dorp Twekkelo, nabij Enschede, werd een grote villa betrokken, die de naam Haimer’s Esch kreeg.
In de jaren dertig kwamen veel Duitse en Poolse vluchtelingen naar Nederland. Voor de opvang van (voornamelijk alleenstaande) jongeren van 18 tot 24 jaar is in 1934 in de Wieringermeer een Joods Werkdorp opgericht. Het Werkdorp Wieringermeer bood onderdak aan ruim 300 bewoners.
Een aantal hachsjara-centra was bestemd voor jongeren onder de 18 jaar. Deze vormden samen de Jeugd-alijah. Het Paviljoen Loosdrechtse Rade was met zo’n 50 pupillen het grootste onderkomen. De leerlingen volgden hun opleiding bij boeren in de regio. In Gouda werd in 1939 de Catharinahoeve, onder de naam Joodse Jeugdfarm in gebruik genomen. Daarnaast was op het landgoed Hof van Moerkerken in Mijnsheerenland een opleiding gevestigd.

 

Catharinahoeve, de Joodsche Jeugdfarm Gouda, 1942. Uit bezit van R.A. Levisson. Collectie Joods Historisch Museum, fotograaf onbekend.

Catharinahoeve, de Joodsche Jeugdfarm Gouda, 1942. Uit bezit van R.A. Levisson. Collectie Joods Historisch Museum, fotograaf onbekend.

Gevolgen van de bezetting

De eerste gevolgen van de bezetting werden al snel ervaren. De afdelingen in Mijnsheerenland en in Beverwijk werden op bevel van de Duitsers gesloten. Mogelijk was dit naar aanleiding van een verordening waarbij joden niet meer in de Nederlandse kuststrook mochten wonen. De kibboets Beverwijk verhuisde naar het dorp Laag-Keppel in Gelderland.
De verschillende hachsjara-afdelingen besloten gezamenlijk tot de oprichting van de Joodse Centrale voor Beroepsopleiding (JCB). De JCB had tot taak de verschillende afdelingen in stand te houden en zou daarnaast cursussen en onderwijs verzorgen.
Vanaf mei 1940 was het niet meer mogelijk om naar Palestina te emigreren. Jongeren die na het voltooien van hun opleiding een Palestina-pas hadden verkregen, konden niet weg. Voor hen werd door de JCB in Elden, bij Arnhem, een nieuw onderkomen verzorgd. Daar konden zij blijven tot betere tijden zouden aanbreken.
De hachsjara-afdelingen droegen bij aan de voedselvoorziening en waren daarom in de veronderstelling dat zij in aanmerking kwamen voor vrijstelling van Arbeidseinsatz en deportatie. Tegen de verwachting in werd in maart 1941 het Joodse Werkdorp Wieringermeer gesloten. Zestig leerlingen mochten achterblijven om de oogst binnen te halen. De overige bewoners werden naar Amsterdam overgebracht waar zij bij gastfamilies introkken. Op 11 juni 1941 werd in Amsterdam een grote razzia gehouden als represaille voor een verzetsactiviteit. Als eerste werden de pioniers van huis gehaald. Een aantal van hen had dit voorzien en kon zich tijdig in veiligheid brengen.
In de afdeling Loosdrechtse Rade was men zich wel degelijk bewust van hetgeen hen te wachten stond. Eén van de leidinggevenden, Joachim Simon, ook wel Shushu genoemd, had voor zijn komst naar Loosdrecht enige tijd in kamp Buchenwald vastgezeten. Hij wist wat zich in de Duitse concentratiekampen afspeelde. Samen met het echtpaar Westerweel is de Westerweel-groep opgezet, die zich vooral richtte op de bescherming van Palestina-pioniers. De Westerweel-groep verzorgde door heel Nederland onderduikadressen en zette vluchtroutes op waarlangs kleine groepen naar Zwitserland of Spanje zijn ontkomen. Leden van het Joodse Werkdorp Wieringermeer sloten zich, na de Amsterdamse razzia, bij de verzetsgroep aan, evenals leden van de Deventer Vereniging.
Naar verhouding hebben veel pioniers de oorlog overleefd. Van de Deventer Vereniging overleefde ruim de helft. De twee afdelingen van Dath-va-Eretz zijn zwaarder getroffen. Slechts een derde van de leden heeft het einde van de oorlog gehaald. De inwoners van Huize Voorburg in Elden waren allen in het bezit van een Palestina-pas. Zij zijn begin oktober 1942 via Westerbork terecht gekomen in het ‘Aufenthaltslager’ van Bergen-Belsen. Daar verbleven joden die in aanmerking kwamen voor uitwisseling tegen Duitse gevangen aan geallieerde zijde. Enkele pioniers hebben op deze manier nog tijdens de oorlog Palestina bereikt. 
 

Verder lezen:

  • I. Brasz (e.a.), De jeugdalijah van het Pavilioen Loosdrechtse Rade (Hilversum 1987)
  • J. Leuvenberg-Nathans, Twee Palestina-pioniers in oorlogstijd (Bedum 2000)
  • F. Püttmann (e.a.), Markante Nederlandse Zionisten (Amsterdam 1996)
  • F. van der Straaten, Palestina-pioniers in Nederland gedurende de oorlogsjaren 1939-1945 (Capelle a/d IJssel z.j.)
  • H.B.J. Stegeman, en J.P. Vorsteveld, Het Joodse werkdorp in de Wieringermeer 1934-1941 (Zutphen 1983)
  • F. van Zuylen, Palestina-pioniers in Twente, 1933-1945. Een vergeten hoofdstuk (Enschede 1995)

 

Alle rechten voorbehouden